user: pass:


Rookmaaker, L.C., 1980. De bijdrage van Robert Jacob Gordon (1743-1795) tot de kennis van de Kaapse fauna. Documentatieblad Werkgroep 18e Eeuw 46: 3-27, figs. 1-3

  details
 
Location: Africa - Southern Africa - South Africa
Subject: History
Species: African Rhino Species


Original text on this topic:
[p. 3]
[Nr. 46]
De bijdrage van Robert Jacob Gordon (1743-1795) tot de kennis van de Kaapse fauna*
1. Het leven van R.J. Gordon1
Robert Jacob Gordon werd in 1743 te Doesburg geboren als zoon van Johanna Maria Heijdenrijck en Jacob Gordon (1701-1776)2, een hoge officier van de in Nederland gestationneerde Schotse brigade. In dat onderdeel begon de jonge Gordon, misschien al in 17533, een loopbaan als militair, die tot zijn dood in 1795 geduurd heeft. Daarnaast schreef hij zich in 1759 ook in aan de universiteit van Harderwijk.4 Over het onderwijs dat hij daar volgde zijn geen gegevens bekend. Gordon ondernam van begin 1773 tot in mei 1774 samen met een zekere Bartholomeus van de Copello een reis naar de Kaap de Goede Hoop.5 Hoewel het verloop en het doel van die tocht onduidelijk zijn6, gaf Gordon na zijn terugkeer wel blijk van enige kennis van de Kaapse flora, fauna en inwoners, evenals van de taal der Hottentotten.7 Tijdens de laatste jaren in Nederland bleef hij verbonden aan de Schotse brigade, tot hij in dienst trad van de Verenigde Oost-Indië Compagnie, mogelijk met het vooruitzicht op een aanstelling in het Kaapse garnisoen. Op 1 juni 1777 arriveerde Gordon voor de tweede maal in Kaapstad, als kapitein in het daar aanwezige leger.8 Hij zou de rest van zijn leven in Zuid-Afrika doorbrengen. Direkt na zijn aankomst profiteerde hij van de rust in de binnenlandse politiek en hij maakte van 1777 tot 1780 drie lange en verre expedities in het binnenland, die hieronder iets uitvoeriger beschreven zullen worden (§2). Gordon werd op 26 maart 1782 bevorderd tot kolonel waardoor hij Hendrik van Prehn kon opvolgen als bevelhebber van de Kaapse troepen.9 Ondanks die positieverbetering was Gordon erg ontevreden, welk ongenoegen vooral te wijten is geweest aan ambtelijke onzekerheid over zijn bevoegdheden en aan moeilijkheden met de huurtroepen, zodat hij zijn plichten niet tot eigen goeddunken kon uitvoeren.10 In 1785-86 maakte hij zijn laatste tocht in het binnenland. Hij werd ernstig ziek in het begin van 1789, wat onder meer blijkt uit zijn zeer infrequente bijwonen van de vergaderingen van de politieke raad.11 In 1793 verklaarde Frankrijk de oorlog aan Engeland en diens bondgenoot de Verenigde Nederlanden. Toen in juni 1795 Engelse oorlogsschepen aankwamen in Valsbaai, met een brief van de naar Engeland uitgeweken stadhouder Willem V, was het puur
*Dit artikel is gebaseerd op een doktoraalonderzoek verricht op het Biohistorisch Instituut (Utrecht).1Gordon's leven wordt beknopt maar nauwkeurig geschetst in een necrologie in het Gentleman's Magazine, 66 (1) (1796), pp. 442-443. De eerste uitvoeriger biografie is die van C.J. Barnard, ‘Robert Jacob Gordon se loopbaan aan die Kaap’, Argief-Jaarboek vir Suid-Afrikaanse geskiedenis, 13 (1) (1950), pp, 319-446, pls. 1-7, 2 kaarten. Sindsdien zijn verscheidene nieuwe details gepubliceerd die voor het merendeel genoemd worden in het onovertroffen boek van Vernon S. Forbes, Pioneer travellers of South Africa (Cape Town/ Amsterdam, Balkema, 1965), pp. 93-94. Twee anonieme olieverf schilderijen, die misschien Gordon en zijn vrouw voorstellen, zijn in de William Fehr kollektie in het Kasteel van Kaapstad. Dat van Gordon is in zwart-wit gereproduceerd in V.S. Forbes, ‘Some scientific matters in early writings on the Cape’, pp. 33-59 in A.C. Brown (ed.), A history of scientific endeavour in South Africa (Cape Town, Royal Society of South Africa, 1977), p. 57.2De genealogie van het geslacht Gordon wordt besproken door M.G. Wildeman in de Nederlandsche Leeuw, 29 (1911), pp. 239-240. Het huwelijk en nageslacht van R.J. Gordon worden genoemd in V.S. Forbes, ‘Colonel R.J. Gordon's family’, Africana notes and news, 11 (1954), pp. 133-134, en door C.C. de Villiers, Geslags registers van die ou Kaapse families, bewerkt door C. Pama, I (Kaapstad/ Amsterdam, Balkema, 1966), p. 253.3Barnard op. cit. (n. 1), p. 326, gebaseerd op een brief van Gordon aan admiraal Elphinstone van 14 juni 1795, waarin Gordon schrijft zijn vaderland 42 jaar gediend te hebben.4D.G. Van Epen, Album studiosorum Academiae Gelro-Zutphanicae 1648-1818 (Hagae Comitis, J. Hoekstra, 1904), p. 116a.5Barnard op. cit. (n. 1), pp. 327-328; Forbes op. cit. (n. 1), p. 94.6Gordon maakt van 13 tot 19 mei 1773 een botaniseertocht tussen de Kaap en Valsbaai, samen met Francis Masson en Carl Peter Thunberg, zie C.P. Thunberg, Reise durch einen Theil von Europa, Afrika und Asien, hauptsächlich in Japan, in den Jahren 1770
bis 1779, I, erster Teil (Berlin, Haude und Spener, 1792), pp. 207-211. Gordon schijnt ook een langere expeditie, o.a. naar de Bergrivier, gemaakt te hebben, zoals blijkt uit opmerkingen van J.N.S. Allemand, ‘Histoire naturelle du gnou, de grand gerbo, et de l'hippopotame’, pp. i, 113-126 in: Buffon & Daubenton, Histoire naturelle, Nouvelle édition, XV (Amsterdam, J.H. Schneider, 1776), p. 113 en 124.7De gesprekken van Gordon met Allamand en Vosmaer worden nader genoemd in par. 4.8Barnard op. cit. (n. 1), p. 389; Forbes op. cit. (n. 1), p. 94.9Barnard op. cit. (n. 1), p. 390.10Hij uit die
ontevredenheid in brieven aan Willem V op 30 juni 1784 (Koninklijk Huisarchief, inv. Willem V, 18-335 I) en aan Hendrik Fagel op 1 juli 1784 (A.R.A., Fagel-archief, 2600 (11)).11Barnard op. cit. (n. 1), p. 434 noot 20, en brief van goeverneur Cornelis Jacob van de Graaff aan Willem V, dd. 28 december 1789 (Koninklijk Huisarchief, inv. Willem V, 18-335 II), waarin sprake is van Gordon's ‘aanhoudende indispositie’.
[p. 4]
toeval dat die troepen niet als vrienden welkom werden geheten. Op het laatste moment hoorde de Kaapse burgerij dat in Nederland een nieuwe Frans-gezinde regering de plaats had ingenomen van de Staten-Generaal en de Stadhouder. Omdat de politieke raad, onder leiding van goeverneur Abraham Josias Sluysken, en Gordon, de Kaapse troepensterkte onvoldoende achtten om het land met succes te kunnen verdedigen, besloot men direkt te kapituleren, zeer tot ongenoegen van de burgers. Iets meer dan een maand na het tekenen van de overgave, op de morgen van 25 oktober 1795, werd Gordon's lichaam gevonden in de tuin van zijn huis ‘Schoondersigt’.12 Men neemt aan dat het zelfmoord geweest is. Als mogelijke redenen zijn aangevoerd het feit dat Gordon het einde had gezien van het Oranje huis dat hem zo lief was, zijn ontevredenheid over het Engelse optreden en de omstandigheden dat hij bij de overgave openlijk beschimpt was door zijn eigen soldaten. Misschien dat een zwakke gezondheid en moeilijkheden met zijn vrouw hieraan toegevoegd moeten worden.13
12Barnard op. cit. (n. 1), p. 432; Forbes op. cit. (n. 1), p. 94.13Aanwijzingen hierover zijn te vinden in een pamflet van 1796 dat vertaald en besproken wordt door G.J. Schutte, ‘Een vergeten pamflet: de Apologie van R.J. Gordon’, Historia, 15 (1970), pp. 100-107, m.n. p. 102 en 103.
2. De expedities
De drie expedities die Gordon onderneemt in de eerste jaren van zijn tweede verblijf aan de Kaap om het Zuid-Afrikaanse binnenland beter te leren kennen, hebben de basis gelegd voor zijn kennis van de Kaapse fauna en derhalve voor onze interesse in zijn aktiviteiten. V.S. Forbes14 is in 1949 de route van deze reizen nauwkeurig nagegaan, waarbij hij zich voornamelijk baseerde op de kaarten en tekeningen in de Gordon Atlas (zie §3). In hoofdlijnen is deze rekonstruktie betrouwbaar. Sommige details zullen echter aangevuld kunnen worden na een bestudering van Gordon's reisjournalen, die in 1964 herontdekt werden in de Staffordshire County Archives en binnenkort gepubliceerd zullen worden.15

De eerste tocht (6 oktober 1777 - 8 maart 1778) gaat oostwaarts door de Kleine Karroo tot over de Sneeuwberg. Gordon trekt vervolgens naar het zuidoosten tot de grote Visrivier, en vandaar recht naar het noorden, tot hij onverwacht stuit op een grote rivier, die hij Oranje rivier doopt.16 Hij reist dan naar Algoabaai en via de kust terug naar Kaapstad. De tweede reis (28 augustus 1778 - 25 januari 1779), gedeeltelijk in gezelschap van goeverneur Van Plettenberg17, voert via de noordelijke uitlopers van de Swartberge oostwaarts tot Vrede, ten westen van Graaff-Reinet. De reizigers trekken dan over de Sneeuwberg tot een punt net ten zuiden van de Oranje rivier. Ze gaan dan opnieuw naar de Grote Visrivier, vanwaar de goeverneur alleen via de kust terugreist. Gordon had het plan het gebied ten noorden van de Oranje rivier te verkennen18, maar door ziekte gehinderd, besluit hij westwaarts langs Aberdeen naar Touwsrivier te gaan, opdat hij zo nodig snel naar Kaapstad terug kan keren. Vervolgens trekt hij via de Hantamberg en Loerisfontein naar de kust even ten noorden van de Olifantsrivier en vandaar
14V.S. Forbes, ‘Colonel R.J. Gordon's contribution to Cape geography, 1777-1795’, South African geographical journal, 31 (1949), pp. 3-35, 1 fig., 1 kaart. De tekst hiervan is, met kleine wijzigingen, overgenomen in Forbes op. cit. (n. 1), pp. 94-112. In beide zijn verdere verwijzingen naar de oorspronkelijke bronnen te vinden.15Een Nederlands-Engelse uitgave, verzorgd door P.R. Cullinan (Sandton), zal hopelijk snel verschijnen. Pas dan is een gedetailleerde bestudering van de journalen mogelijk.16R.J. Gordon aan H. Fagel, 10 april 1778 (A.R.A., Fagel-archief, 2515), pp. 6-7, en de later geciteerde brief van 13 mei 1779 (zie noot 70). De duidelijkheid van deze brieven lijkt de suggestie tegen te spreken, dat Gordon zijn naamgeving van de Oranje rivier voor goeverneur Van Plettenberg geheim heeft willen houden.17De reis van Joachim, baron Van Plettenberg wordt beschreven door Olof God-lieb de Wet. Zijn ‘dagverhaal’ is gepubliceerd in G. McCall Theal, Belangrijke historische dokumenten verzameld in de Kaap kolonie en elders, no. 1 (Kaapstad, van de Sandt de Villiers, 1896), pp. 1-38; en in E.C. Godée Molsbergen, Reizen in Zuid-Afrika in de hollandse tijd, II: Tochten naar het noorden 1686-1806 ('s-Gravenhage, Linschoten Vereniging, 1916), pp, 60-78.18R.J. Gordon aan H. Fagel, 24 april 1779 (A.R.A., Fagel-archief, 2533), p. 1.
[p. 5]
terug naar de Kaap. De derde expeditie (27 juni 1779 - 13 januari 1780) gaat naar het noorden langs Ellenboogfontein en de monding van de Buffelsrivier naar de monding van de Oranje rivier. Gordon doopt daar die rivier opnieuw tijdens een plechtige ceremonie op 17 augustus 1779, in het bijzijn van de Engelse reiziger William Paterson. Na een korte excursie langs de zuidoever van de rivier, reist hij langs dezelfde weg terug naar Ellenboogfontein. Dan begeeft hij zich opnieuw naar het noorden, langs Springbok en noordoostelijk tot de Oranje rivier bij Pella. Hij volgt grotendeels de loop van de rivier naar het oosten, steekt bij Kakamas over naar de noordelijke oever en vervolgt zijn verkenning oostwaarts tot iets voor Prieska. Hij keert langs dezelfde route terug naar Kaapstad. Gordon's vierde en laatste tocht (19 november 1785 - maart 1786) verloopt noordwaarts tot over de Olifantsrivier, vandaar naar het oosten door de Karoo tot de Zondag en Boknes rivieren. Hij keert door de Lange Kloof terug naar Kaapstad.19
19V.S. Forbes, ‘Colonel R.J. Gordon at the Dias Cross, Kwaaihoek, 1786’, Quarterly Bulletin of the South African Library, 27 (1972), pp. 1-4.
3. De Gordon atlas en journalen
Gordon is in zijn gehele Zuid-Afrikaanse periode zeer produktief geweest. Er zijn nog heel wat manuskripten, tekeningen en kaarten van zijn hand bekend.20 Allereerst is er een verzameling notities, sinds kort in de Brenthurst Library in Johannesburg.21 Naast de journalen van de vier expedities, bevat die kollektie allerlei aantekeningen over de meest uiteenlopende onderwerpen. Daartussen bevindt zich een folder met de titel ‘Renseignements & descriptions de plusieurs animaux’, waarin 58 losse bladzijden met gegevens over de Kaapse fauna. Het betreft voornamelijk uitvoerige beschrijvingen van het uiterlijk van de dieren en opgave van de afmetingen, slechts zelden wordt iets vermeld over levenswijze of woonplaats. De reisjournalen zijn in wezen een dagboek waarin de belangrijkste gebeurtenissen, de weersomstandigheden, de route en de afgelegde afstand staan opgetekend. Soms gaat Gordon wat uitvoeriger in op de gewoonten en taal van de inboorlingen, of op het uiterlijk van de geschoten dieren. Volgens Barnard22 zou dit ongeordende materiaal bestemd zijn geweest voor een boek over zuidelijk Afrika. Gordon schijnt dit inderdaad van plan geweest te zijn, zoals verschillende van zijn tijdgenoten23 ons verzekeren, er is echter nooit iets van gekomen.

De tweede belangrijke bron is de ‘Gordon Atlas’ in het Rijksprentenkabinet van Amsterdam.24 Er zijn zes banden. De eerste twee bevatten 15 kaarten van zuidelijk Afrika, een plattegrond van Kaapstad en 52 topografische tekeningen.25 Deel 3 bevat 25 tekeningen van de oorspronkelijke bewoners van Zuid-Afrika.26 De overige tekeningen, vogels en zoogdieren (zie appendix). Deel 6 tenslotte bevat 108 schetsen van Kaapse planten.27 Het merendeel van de tekeningen is gekleurd met waterverf, slechts enkele zijn alleen in inkt of potlood uitgevoerd. Gewoonlijk geeft Gordon in een paar woorden, hoogstens een paar re-
20Er zijn ook buiten de Gordon-Atlas verscheidene kaarten en tekeningen van ‘Gordon’ aangetroffen. In de British Library zijn twee schetsen van Kaapse landschappen en twee van bosjesmannen (zie V.S. Forbes, ‘Further notes on Colonel R.J. Gordon’, Africana Notes and News, 9 (1952), pp. 84-94, m.n. 87-89 en 3 platen). Het archief van de Nederlandse topografische dienst in Delft bevat vijf kaarten en landschapstekeningen uit de kollektie van goeverneur Van de Graaff(C. Koeman, ‘Een nieuwe ontdekking van kaarten en tekeningen van R.J. Gordon’, Tijdschrift van het Kon. Ned. Aardrijkskundig genootschap, (2) 68 (1951), pp. 452-458, 1 pl.). Een tekening van de zwarte neushoorn, zonder tekst, is tussen de papieren van Petrus Camper in de U.B. Amsterdam (handschriftenkamer, sign. A X). In het Africana museum te Johannesburg zijn vier tekeningen van antilopen en één schets van een Hottentot vrouw, die aan Gordon worden toegeschreven door R.F.Kennedy, Catalogue of Pictures in the Africana Museum, III, p. 111. Hoewel zekerheid onmogelijk is, meen ik dat tenminste de antilopen hoogstens door Gordon's werk beïnvloed zijn, waarmee ik me aansluit bij E. Mohr, Der Blaubock Hippotragus leucophaeus (Pallas, 1766) (Hamburg/ Berlin, Paul Parey, 1967), p. 77. De ‘blauwbok’ op de tekening is vreemd lichtblauw gekleurd, terwijl het dier het uiterlijk heeft van een - aan Gordon bekende - bastergemsbok, Hippotragus equinus. De Brenthurst Library in Johannesburg heeft 2 tekeningen, van een elandantiloop en van een zebra, die wat stijl betreft goed zouden passen in de Gordon Atlas.21De kollektie manuskripten werd op 4 april 1979 geveild bij Christie, Manson & Woods in Londen. De veilingcatalogus, Valuable autographs and manuscripts, the property of the Trustees of the Countess of Sutherland's settlements (London, 1979) geeft op pp. 33-34 een beknopte en volledige beschrijving van de inhoud.22Barnard op. cit. (n. 1), p. 370.23James King, A voyage to the Pacific ocean undertaken by the command of his majesty, for making discoveries in the Northern hemisphere, 2e editie, III (London, H. Hughs, 1785), pp. 482-483; en John White, Voyage à la nouvelle Galles du Sud, à Botany-bay au Port Jackson, en 1787, 1788, 1789 (Paris, Pougin, 1795), pp. 77-78.24De inhoud van de Gordon Atlas wordt kort besproken in een Supplement to Catalogue 316: South Africa in 1777-95 van de Maggs brothers (London, 1914); en in P Tuijn, ‘Historical notes on the quagga (Equus quagga Gmelin, 1788; Mammalia, Perissodactyla) comprising some remarks on Buffon-editions published in Holland’, Bijdragen tot de Dierkunde, 36 (1966), pp. 75-79, figs. 1-3, m.n. p. 79 noot VI. Alle banden van de Gordon Atlas zijn aan de buitenkant voorzien van het wapen van de Duke of Sutherland. De delen 1-2 meten 70x99 cm., delen 3-6 68x50 cm.25Forbes op. cit. (n. 14), pp. 29-32 en op. cit. (n. 1), pp. 113-114.26Gedeeltelijk beschreven in H.G. Oliver, ‘The Gordon drawings’, Africana notes and news, 6 (1948), pp. 17-22 op pp. 20-22.27Alle planten zijn voorlopig gedetermineerd op pp. 60-62 van R.A. Dyer's ‘Colonel Robert Jacob Gordon's contribution to South African botany’, South African biological society, pamphlet no. 14 (1948), pp. 44-62, pls. 1-4 + frontispiece.
[p. 6]
gels, kommentaar op de voorstelling. Alleen bij de zoogdieren wordt geregeld een uitgebreide beschrijving toegevoegd, soms lang genoeg om de gehele achterkant van de schets te beslaan. De meeste tekeningen in de Atlas moeten gemaakt zijn in de periode van juli 1777 tot eind 1779, zoals blijkt uit het kleine aantal gedateerde schetsen en uit verwijzingen ernaar in Gordon's korrespondentie. Gordon is echter later in zijn leven bezig gebleven met zijn studie van de Kaapse fauna. In verscheidene gevallen is met vrij grote zekerheid vast te stellen dat tenminste de tekst na 1779 geschreven moet zijn, of dat er woorden aan toegevoegd werden. De Gordon Atlas is geenszins een uniforme verzameling, zelfs niet als we alleen de dierentekeningen bezien. Er zijn allerlei verschillende formaten, verschillen in de afwerking van de schetsen, en minstens vijf frequent terugkerende handschriften in de notities. Het zou voorbarig zijn om hieruit te konkluderen dat Gordon niet voor alle tekeningen en teksten persoonlijk verantwoordelijk zou zijn. Opmerkelijk is dat vrijwel alle vogeltekeningen zijn voorzien van een naam in het frans, in een handschrift dat vrijwel zeker aan de beroemde franse reiziger François Levaillant heeft toebehoord.28 Er is echter geen enkele overeenkomst of beïnvloeding te konstateren tussen Gordon's tekenarbeid en Levaillant's monumentale Histoire Naturelle des oiseaux d'Afrique (1796-1808).

Er is al veel gestreden over de identiteit van de kunstenaar die verantwoordelijk is geweest voor de tekeningen in de Gordon Atlas. Vroeger werd meestal Gordon zelf alle eer gegeven. Dit is slechts ten dele waar, zoals onder meer blijkt uit een bewering van mevrouw Gordon dat

‘the charts & natural history... were all designed by her own husband, who drew every outline, and had them finished under his own eye.’29

Gordon had dus de volledige wetenschappelijke verantwoordelijkheid, maar hij deed niet al het werk zelf. Hij werd daarbij geholpen door minstens één tekenaar, een soldaat van zijn compagnie.30 De eerste aanwijzing voor de identiteit van die schilder komt van A. Hallema31, die de tekeningen welke tijdens de reis van Hendrik Swellengrebel in de Kaaplanden in 1776-77 gemaakt werden, vergelijkt met die in de Gordon Atlas. Volgens hem is er een ontegenzeggelijke overeenkomst wat betreft de artistieke kwaliteiten en de techniek. Slechts één tekening in de kollektie van Swellengrebel is gesigneerd, en wel door een Johannes Schumacher. Hallema zegt niet expliciet dat die Schumacher ook als Gordon's tekenaar gezien moet worden. Die stap wordt echter spoedig daarna gedaan door Forbes.32 Pas kort geleden is er grote zekerheid over dit onderwerp gekomen, doordat Gordon in zijn reisjournalen soms spreekt over zijn schilder, of over Schoenmaker (of Schoemaker).33

Er is zeer weinig bekend over het leven van Johannes Schumacher,
28Dit wordt opgemerkt door Matthys Bokhorst, ‘An art historian's appraisal of the La Vaillant collection’, pp. 99-122 in: J.C. Quinton & A.M. Lewin Robinson (eds.), François Le Vaillant, traveller in South Africa and his collection of 165 water-colour paintings 1781-1784, II (Cape Town, Library of Parliament, 1973), p. 101 en plaat. Hij vergelijkt het handschrift in de Gordon Atlas met een brief van Le Vaillant aan notaris Laine, dd. 16 december 1796 (Bibliothèque Nationale, Paris, Ms.N.A.Fr. 1305, ff. 261-262).29Brief van P.G. King aan J. Banks, 27 mei 1797 (zie noot 38).30R.J. Gordon aan H. Fagel, 10 april 1778, p. 2 (zie noot 16).31A. Hallema, Die Kaap in 1776-1777 Akwarelle van Johannes Schumacher uit die Swellengrebel-Argief te Breda ('s-Gravenhage, A.A.M. Stols en Johannesburg, Constantia, 1951), p. 19.32Die mogelijkheid wordt het eerst geopperd door V.S. Forbes op. cit. (n. 20), p. 93. Later wordt dit uitgewerkt in Forbes op. cit. (n. 1), p. 115 en in een doktoraalskriptie bij de R.U. Leiden over Johannes Schumacher van J.C. Nix (1974).33Nix op. cit. (n. 32), p. 40.
[p. 7]
wat zijn oorspronkelijke naam geweest schijnt te zijn. Hij arriveerde in 1770 aan de Kaap34 en komt dan als soldaat in de compagnie van Hendrik van Prehn. Van 1778 tot 1781 maakte hij deel uit van Gordon's onderdeel, waarna hij tot 1789 assistent in het wapenmagazijn geweest is.35 Er is in de officiële stukken geen enkele aanduiding van zijn artistieke kwaliteiten. Toch wordt zijn naam in verband gebracht met de tekeningen kollekties van vrijwel alle laat-18e eeuwse reizigers in het Kaapse binnenland.36 Schumacher's hulp aan Gordon is ontegenzeggelijk. Zijn vermoedelijke handschrift lijkt op het eerste gezicht nogal op dat van Gordon, maar het is meteen te herkennen aan het grote aantal spellingsfouten die kenmerkend zijn voor een Duitser die op het gehoor probeert Nederlands te schrijven.37 Het is zowel aanwezig op verschillende tekeningen in de Gordon Atlas als op een aantal bladzijden in de verzameling notities van Gordon. Hoe die samenwerking tussen Gordon en Schumacher precies geweest is, valt nu niet meer te achterhalen. Ik vermoed dat zowel Gordon als Schumacher een belangrijke rol gespeeld heeft bij het tekenen.

De geschiedenis van Gordon's wetenschappelijke erfenis na zijn overlijden in 1795 is zeer gekompliceerd. Om te beginnen is het onbekend wat Gordon precies achterliet bij zijn zelfmoord. Het ziet ernaar uit dat mevrouw Gordon (Susanna Marguerite Nicolet) alle papieren van haar man bij elkaar gehouden heeft en heeft meegenomen toen ze zich in 1797 inscheepte om met haar vier zonen naar Londen te gaan. Ze arriveerde daar op 25 mei 1797 met het plan om zo snel mogelijk naar haar geboorteland Zwitserland door te reizen. Omdat ze in Engeland opgehouden werd door de Britse douane, vroeg ze assistentie aan kapitein Philip Gidley King (1758-1808), die ze eerder in Kaapstad had leren kennen. King op zijn beurt riep de hulp in van Joseph Banks, president van de Royal Society of London, en schreef hem twee brieven, beide gedateerd op 27 mei 1797.38 Op verzoek van Banks bekeek King Gordon's papieren zorgvuldig, en hij rapporteert daarover in zijn tweede brief:

‘The Charts &c. are contained in two Boxes... The largest box contains, as Mrs. Gordon informs me, a general chart, smaller Charts & Views of the Interior parts of Africa seen & visited by her late husband, in all about ninety five, with a manuscript account wrote in Dutch. There are also a few bundles of family Papers. The second Box contains a very full & large Book, in which are arranged upwards of 400 drawings of Natural History, appropriated to the Charts & Views.’

Hoewel deze opsomming niet de indruk maakt erg precies te zijn, komt hij toch goeddeels overeen met het materiaal dat wij nu nog kennen. De 400 tekeningen in de tweede kist vormen nu de Gordon Atlas samen met de kaarten en landschappen. Er zouden 95 exemplaren uit die laatste kategorie geweest zijn, terwijl de Atlas er slechts 68 bevat. Dit toch
34Nix op. cit. (n. 32), p. 9.35Forbes op. cit. (n. 1), p. 60.36Tekeningen toegschreven aan Schumacher zijn aanwezig in de platenverzame-lingen van J.R. Forster (British Museum (Natural History), London); van Francis Masson (British Museum, London); van William Paterson (Brenthurst library, Johannesburg) en van Hendrik Swellengrebel (Hilversum, zie Hallema op. cit. (n. 31)).37Schumacher's handschrift is slechts bij implicatie te identificeren volgens het genoemde kenmerk.38P.G. King aan Banks, originelen in British Museum (Natural History), botany dept., Dawson Turner coll., vol. 10 (1), ff. 138-138A en ff 139-140.
[p. 8]





Fig. 1 Giraf (Gordon-atlas, Rijksmuseum Amsterdam).



[p. 9]
vrij grote verschil zou er op kunnen wijzen dat er in de 19e eeuw sommige kaarten uit de kollektie verwijderd zijn. Indien de familie papieren inderdaad betrekking hebben op Gordon's voorgeslacht of kinderen, of bestonden uit persoonlijke korrespondentie, zijn ze nu onbekend.

Mevrouw Gordon vertrok aan het eind van 1797 naar Lausanne. De inhoud van de twee kisten schijnt toen in Engeland achtergebleven te zijn. Het lag kennelijk in de bedoeling de papieren aan de Engelse staat te verkopen. Uit een derde brief van P.G. King aan Joseph Banks, gedateerd 7 oktober 179739, blijkt dat alles bewaard werd door kapitein Edward Riou (?1758-1801), een marine officier die in 1790 de Kaap bezocht had en interesse had getoond in Zuid-Afrikaanse kartografie en reisbeschrijvingen.40 De toenmalige minister van financiën George Rose (1744-1818) bleek best bereid Gordon's werk voor de Engelse staat aan te kopen als het bedrag tenminste redelijk was. De prijs was kennelijk nog onbepaald. Na deze brief blijft het enige tijd stil. Bij Riou's overlijden op 1 april 1801 zijn de papieren waarschijnlijk in handen gekomen van John Pinkerton (1758-1826), een bewerker en uitgever van geografische en historische werken. Dit blijkt uit een volmacht die mevrouw Gordon op 26 maart 1805 vanuit Lausanne geeft aan Pinkerton om in haar naam te

‘traiter avec les libraires de Londres pour la publication des voyages en Afrique par feu son mari le Colonel Gordon... & de vendre de plus haut prix qu'il puisse trouver, les cartes, dessins & papiers, dont elle a une catalogue & reçu de sa main... & de garder pour lui ce dont ils sont convenus à Paris le 28 aoust 1803.’41

Over de Parijse overeenkomst is niets bekend. Er was in de tussentijd dus nog niets met de papieren gedaan, en er werd nu geprobeerd het geheel uit te geven of te verkopen. In 1806 had Pinkerton trouwens nog goede hoop alles aan de Engelse staat te kunnen slijten.42 Die transactie is nooit gesloten, een uitgave is al evenmin van de grond gekomen.

Kort hierna moet de kollektie in zijn totaliteit gekocht zijn door de markies van Stafford, misschien eind 1806 of in 1807. Alle papieren en manuskripten zijn sinds die tijd in het bezit van de familie in Stafford gebleven. De bibliotheek van Stafford House werd in 1913 geveild bij Sotheby.43 Ook de huidige Gordon Atlas, echter zonder de twee banden met kaarten en landschappen, maakten deel uit van deze veiling. De gehele Atlas werd al snel erna te koop aangeboden door de firma Maggs Brothers in Londen in 1914 voor £ 1250.44 Deze koopsom werd tenslotte bijeengebracht door de Nederlandse regering en een kommissie samengesteld op initiatief van E.C. Godée Molsbergen.45 De manuskripten van Gordon zijn in 1913 niet openbaar verkocht, maar in bruikleen afgestaan aan de archieven in Stafford, waar ze in 1964 werden herontdekt.46 Ze zijn nu in Zuid-Afrika na de veiling bij Christie's in Londen op 4 april 1979.21
39Origineel in British Museum, Banksian Correspondance, X (1), 190, geciteerd in Forbes op. cit. (n. 20), pp. 90-91.40Forbes op. cit. (n. 20), p. 91.41Louis Fevot, notaire, Registre 1 octobre 1804 - 29 mars 1806, fol. 172-173, ‘Procuration donnée par Mme la Veuve Gordon à Mr. Pinkerton’ (Archives Cantonales, Lausanne, DG 111-6).42W. Pinkerton aan William Wendham, dd. 14 mei 1806, origineel in Public Record Office, Londen, geciteerd in G. McCall Theal, Records of the Cape Colony/ from February 1803 to July 1806/, V (Cape Town, Government of Cape Colony, 1899), pp. 420-421.43Catalogue of a portion of the Library from Stafford House (etc.), sold by auction by Messrs. Sotheby, Wilkinson & Hodge... on 29th October 1913 (London, 1913), p. 40, no. 445.44Catalogue Maggs bros. op. cit. (n. 24).45Het Nederlandse publiek wordt geattendeerd op de verkoop en de historische achtergrond in een brochure van E.C. Godée Molsbergen, Robert Jacob Gordon, de Afrika reiziger (1914), 8 pp. Zie ook het Jaarverslag van het Rijksmuseum over 1914, p. 30.46A.J. Clement, ‘The journals of Robert Gordon’, Personality, July 8, 1965, pp. 45-46, 1 fig.21De kollektie manuskripten werd op 4 april 1979 geveild bij Christie, Manson & Woods in Londen. De veilingcatalogus, Valuable autographs and manuscripts, the property of the Trustees of the Countess of Sutherland's settlements (London, 1979) geeft op
pp. 33-34 een beknopte en volledige beschrijving van de inhoud.

[p. 10]
4. Het kontakt van Gordon met Europa
Gordon heeft op verschillende manieren geprobeerd om bij de Hollandse geleerden de kennis van de Zuid-Afrikaanse fauna te vergroten. Waarschijnlijk was hij daartoe flink aangespoord tijdens zijn laatste jaren in Nederland van 1774 tot 1777. In die tijd bezocht hij de professor in de natuurlijke historie van de universiteit van Leiden, Johannes Nicolaas Sebastiaan Allamand (1713-1787). Allamand, geboren in Zwitserland, had in Leiden gestudeerd en was daar in mei 1749 als eerste nederlandse hoogleraar in de natuurlijke historie aangesteld. Daarmee kreeg hij ook het naturaliën-kabinet van de hogeschool onder zijn beheer. Hij bracht niet alleen de naturaliën bij elkaar die in de loop van de jaren verspreid waren over de verschillende afdelingen van de universiteit, maar hij probeerde ook zoveel mogelijk kontakten te leggen met reizigers die exotisch materiaal voor de verzamelingen zouden kunnen meenemen. Gordon vertelde Allamand bij zijn bezoek allerlei wetenswaardigheden over zijn eerste expeditie in het Zuid-Afrikaanse binnenland, en over de Kaapse dierenwereld.47 Allamand moet hem bij die gelegenheid op het hart gedrukt hebben dat er over al die dieren nog maar zeer weinig bekend was in Europa, en dat een nauwkeurige studie zeker op zijn plaats zou zijn. Een dergelijk advies kreeg Gordon misschien eind 1774 tijdens een ‘lang gewenscht bezoek’ aan Aernout Vosmaer (1720-1799).48 Vosmaer had van 1756 tot 1795 de leiding over het kabinet en de menageriën van de stadhouder.49 Gordon had nog een derde vertrouwensman in Holland, de griffier van de Staten-Generaal Hendrik Fagel (1706-1790).50 Gordon schreef verscheidene lange brieven aan Fagel die naast persoonlijke details ook verslagen bevatten van zijn expedities in het binnenland.51 Zover ik heb kunnen achterhalen, is al Gordon's kontakt met Nederland altijd via Fagel gelopen, en is er geen direkte korrespondentie met Allamand of Vosmaer geweest. Vooral het kontakt met Allamand is vruchtbaar gebleken. Gordon zond hem - via Fagel - allerlei huiden, botten, tekeningen en notities. Daarnaast vinden we ook opmerkingen over de Kaapse fauna in Gordon's brieven aan Fagel, en hij stuurde misschien een klein aantal levende dieren naar de stadhouderlijke menagerie. Tegenwoordig kan niets meer van dit naar Nederland gezonden materiaal als zodanig geïdentificeerd worden.

Toen Gordon na zijn eerste verblijf in Zuid-Afrika de thuisreis aanvaardde, nam hij een dozijn levende springbokken met zich mee. Daarvan bleef er slechts één in leven, een diertje dat hij op 30 juli 1774 schonk aan de menagerie van de stadhouder bij het Kleine Loo in Voorburg. Daar stierf het in augustus of september 1777.52 Gordon had in 1774 misschien ook nog enkele dierenhuiden bij zich, want hij was in staat om Allamand te vereren met ‘la dépouille de deux têtes’ van de gnoe voor het kabinet van de Leidse Akademie.53

Vosmaer heeft tussen 1769 en 1804 een aantal beschrijvingen van dieren in de stadhouderlijke menagerie uitgegeven, met name van
47Allamand op. cit. (n. 6), p. 113 en pp. 124-125.48A. Vosmaer, ‘Beschrijving van een nieuw viervoetig dier, aan de Kaap de Goede Hoop geheeten: Boschbuffel, en bij de hottentotten aldaar genaamd Gnou...’, pp. 1-14, pl. 18, in zijn Natuurkundige Beschrijving (n. 54) (Amsterdam, P. Meijer en G. Warnars, 1784), p. 4.49T.H. Lunsingh
Scheurleer, ‘De stadhouderlijke verzamelingen’, pp. 9-50 in: 50 Jaar Koninklijk Kabinet van schilderijen, Koninklijke bibliotheek, Koninklijk prentenkabinet ('s-Gravenhage, Staatsdrukkerij, 1967), pp. 20-28.50G. Waterhouse, ‘The family of Fagel’, Hermathena, 46 (1931), pp. 80-86.51Er zijn zeven brieven van Gordon aan Fagel in het A.R.A., Fagel-archief: 2515 (10 april 1778, 13 pp.), 2533 (24 april 1779, 12 pp. en 13 mei 1779, 2 pp.), 2543 - 1 (23 januari 1780, 1 p.), 2543 - 2 (10 maart 1780, 1 p.), 2581 - 7 (14 april 1783, 1 p.) en 2600 - 11(1 juli 1784, 1 p.).52J.N.S. Allamand, toevoegingen in G.L. Leclerc de Buffon, Histoire naturelle, générale et particulière servant de suite à l'histoire des animaux quadrupèdes, Nouvelle édition, supplément 4 (Amsterdam, J.H. Schneider, 1778), pp. (1-3), i-vi, 1-175, op p. 142; en A. Vosmaer, ‘Beschrijving eener nieuwe soort van kleenen hartebok, bij de hollandse volksplanting aan de Kaap de Goede Hoop bekend, onder de benaming van pronkbok’, pp. 1-14, pl. 19 in zijn Natuurkundige Beschrijving (n. 54) (Amsterdam, P. Meijer en G. Warnars), p. 3, 7.53Allamand op. cit. (n. 6), p. 113.
[p. 11]
soorten die nauwelijks of niet bekend waren in de wetenschappelijke wereld van die dagen. Deze losse afleveringen werden in 1804 gebundeld tot zijn ‘Natuurkundige beschrijving’ of ‘Regnum Animale’.54 Hij parafraseert soms informatie die van Gordon afkomstig was, nl. in de besprekingen van de coudou (1783), eland (1783), boschbuffel (1784), pronkbok (1784), groenglanzende mol (1787) en het kameel-paard (1787). Het merendeel van deze gegevens moet ofwel door Gordon aan Vosmaer verteld zijn tijdens zijn bezoek in 1774, ofwel overgenomen zijn uit de publikaties van Allamand (zie hieronder). Slechts in één geval zegt Vosmaer iets van Gordon ontvangen te hebben voor het stadhouderlijke kabinet in Den Haag. Hij schrijft nl. de huid en de beenderen van een giraf gekregen te hebben van goeverneur ‘Van Plettenberg, die het zelve volgens mij nader gedaan bericht, van den heer Gordon, ter verzending hadde ontfangen.’55 De vreemde gestalte van de giraf was rond 1780 nog een groot curiosum. Gordon schoot de giraf in kwestie tijdens zijn derde expeditie in de buurt van de Oranje rivier. Na zijn terugkeer in Kaapstad, verzocht hij op 18 april 1780 om toestemming voor de verzending van het skelet en de huid, verpakt in twee grote kisten.56 Het skelet, over de huid horen we niets meer, is tweemaal uitvoerig beschreven, door Allamand57 en door Petrus Camper (1722-1789).58

Op de een of andere manier heeft Vosmaer ook nog tekeningen van Gordon gekregen. Wanneer in maart 1800 zijn persoonlijke bezittingen op een veiling in Den Haag verkocht worden, noemt de voor die gelegenheid samengestelde catalogus driemaal door Gordon gemaakte tekeningen en beschrijvingen, als volgt:

‘57. Teekening met kleuren en naukeurige beschryving van eenen Rhinoceros geschoten by 't begin der Gamka in 't zuider deel van Africa door R.J. Gordon 1778. Item Natuurkundige beschryving van eenige gedeeltens en ingewanden. 3 stuks. Origineele teekeningen tot 56 incluis.
52. Natuurkundige gekleurde teekeningen en beschryvingen van eenen Hippopotamus van het mann.gesl. geschoten in Plettenbergs rivier 7 gr. Oost van de Caap, 30 gr.z. breedte 1777. Item van eene van het vrouw.gesl. geschoten 200 uur Oost van de kaap aan de rivier Gamka. Nog van een byna voldragen uitgesneeden foetus. Eindelyk van eenige deelen en ingewanden alles door denzelfden Gordon. 8 Stuks.
56. Afteekening met kleuren van eenen Cameleopardalis in zyne gaande attitude met beschryving en afteekeningen van 't scelet, tezaamen 3 Stuks door R.J. Gordon.’59

Volgens Tuijn60, die een geannoteerd exemplaar van deze catalogus zag, zouden deze onderdelen gekocht zijn door Leurs. Dit was waarschijnlijk de chirurgijn Willem Leurs (1758-1801), die vanaf 1787 in Den Haag woonde.61 Hij overleed op 21 december 1801, snel gevolgd
54A. Vosmaer, Natuurkundige beschrijving eener uitmuntende verzameling van zeldsaame gedierten, bestaande in Oost- en West-indische viervoetige gedierten, vogelen en slangen, weleer leevend voorhanden geweest zijnde, buiten den Haag, op het Kleine Loo van Z.D.H. den Prins van Oranje-Nassau, verschenen in afleveringen in Amsterdam bij P. Meijer en G. Warnars, en later bij J.B. Elwe, tussen 1769 en 1804. Het werk staat ook bekend als de Regnum Animale. Er bestaat een gelijktijdige franse vertaling, de Description d'un reçeuil exquis d'animaux rares (Amsterdam, J.B. Elwe).55A. Vosmaer, ‘Beschrijving van het nog weinig bekende, en 't allerhoogste van de viervoetige, dieren, die, in de afgeleegene wildernissen van Africa, gevonden worden, en 't welk aan de Kaap de Goede Hoop bekend is, onder den naam van: Kameel-paard (Camelopardalis)’, pp. 1-44, pis. 21a-b, in zijn Natuurkundige
Beschrijving (Amsterdam, P. Meijer en G. Warnars, 1787), p. 6.56Kathleen M. Jeffreys, Kaapse archiefstukken lopende over het jaar 1780 (Kaapstad, Cape Times, 1928), p. 45.57J.N.S. Allamand, toevoegingen in G.L. Leclerc de Buffon, Histoire naturelle, générale et particulière, servant de suite à l'histoire des animaux quadrupèdes, Nouvelle édition, supplément 5 (Amsterdam, J.H. Schneider, 1781), pp. i-viii, 1-225; verwijzing naar pp. 49 ff. De titelpagina is gedateerd 1785. Mijn afwijkende datering wordt hieronder in de tekst verklaard.58P. Camper, ‘Waarnemingen over het geraamte van de Camelopardalis’, 4 augustus 1786, in A. Vosmaer op. cit. (n. 55), pp. 38-44.59(A. Vosmaer), Catalogue de livres en plusieurs langues & facultes, principalement d'histoire naturelle..., dont la vente publique se fera à la maison du défunt dans le Hooge Nieuwstraat, le 17 Mars 1800 & jours suivant par B. Scheurleer (Leiden, 1800).60Tuijn op. cit. (n. 24), p. 76.61De informatie over Leurs werd verstrekt door het Gemeente Archief van 's-Gravenhage, in litt. 9 oktober 1978.
[p. 12]
door zijn weduwe op 22 november 1802. De nalatenschap werd verdeeld over de twee nog levende dochters. Of die ooit iets met de Gordon tekeningen gedaan hebben, valt nu niet meer te zeggen.

Naast Vosmaer heeft met name Allamand geprofiteerd van het onderzoek van Gordon. Rond 1770 werd Allamand gevraagd de uitgave van een nieuwe, in Nederland uitgegeven, editie van Buffon & Daubenton's monumentale Histoire Naturelle te redigeren. Hij maakte van de gelegenheid gebruik om aan de supplementen verschillende nieuwe beschrijvingen toe te voegen, waarvoor hij ook verscheidene malen gebruik maakte van de gegevens van Gordon. Omdat deze verspreiding van Gordon's informatie erg belangrijk is geweest, zal hieronder uitvoeriger ingegaan worden op deze publikaties van Allamand (§ 5). De nieuwe editie van de Histoire Naturelle, uitgegeven door J.H. Schneider in Amsterdam, is echter ook zonder meer de beste bron voor een rekonstruktie van de omvang van Gordon's zendingen. We mogen aannemen dat, met een enkele uitzondering, al het zoölogisch interessante materiaal van Gordon uiteindelijk bij Allamand terecht is gekomen. Niet alle soorten waren zo nieuw, dat ze een herhaalde beschrijving door Allamand rechtvaardigden, zodat diens opmerkingen over Gordon's medewerking niet noodzakelijk een kompleet beeld opleveren. Het resultaat van een analyse van Allamand's artikelen op dit punt volgt hieronder. De meeste van de hier genoemde soorten (allen zoogdieren) worden apart behandeld, behalve de gemsbok (pasan) en de blauwbok (tzeiran), die in een voetnoot kort genoemd worden. Niet in alle gevallen specificeert Allamand wat hij van Gordon ontving. Soms kan slechts uit de tekst opgemaakt worden dat hij gebruik moet hebben gemaakt van door Gordon medegedeelde gegevens. Allamand moet minstens ontvangen hebben:

Blesmol: tekening en notities; duinmol: tekening en notities; aardvarken: huid; zwarte neushoorn: 2 tekeningen (1 van penis) en notities; quagga: tekening van veulen en notities; giraf: 2 tekeningen (1 van skelet), losse skeletdelen62 en notities; nijlpaard: 4 tekeningen (2 van maag) en notities; elandantiloop: tekening en notities; hartebeest: tekening, vel van wijfje en notities; ourebi: tekening, vel van wijfje en notities; rietbok: 2 tekeningen, een huid en notities; bosbok: tekening, huid van wijfje en notities; bontebok: huid en notities; gemsbok: huid; blauwbok: huid.63

Gordon zond dus gewoonlijk een tekening (soms meerdere) en notities, soms een huid. Waarschijnlijk plaatste Allamand al het aan hem toevertrouwde materiaal in het kabinet van de Leidse universiteit. Hij zegt dat met zoveel woorden voor het vel van het hartebeest,64 voor de andere soorten bestaat dat direkte bewijs niet.

In drie gevallen wordt in de tekst bij een tekening in de Gordon Atlas iemand persoonlijk aangesproken, dus waarschijnlijk Fagel of misschien Allamand. Gordon doet dit op de tekening van de blesmol (no.
62‘tous les os d'une des jambes de devant, & d'une des jambes de derrière’, Allamand op. cit. (n. 57), p. 51).63Allamand op. cit. (n. 57), respectievelijk pp. 22, 24, 26, 9 en 12, 14, 51, en 57, en 5, 16, 19, 33, 34, 37, 39, 38, 38.64Allamand op. cit. (n. 57), p. 19.
[p. 13]
227: ‘Uyt het vel en deze tekening sult UE sien...’), van de elandantiloop (no. 163: ‘de rest zal UE aan het vel kunnen zien’) en van de ourebi (no. 170: ‘uE zult aan het vel zien...’). De teksten op deze schetsen zullen dus mogelijk niet zoveel afwijken van hetgeen Allamand te lezen kreeg. Voorts toont tekening 151 van de Gordon Atlas het girafskelet ‘het welk ik na den Haag gesonden heb’, en tekening 161 een ‘vel van het onbekende dier heb ik in 1779 aan het Cabinet in den Haag gesonden’ (tekening van een bastergemsbok). Met deze laatste huid, van een toen nog volkomen onbeschreven soort, heeft noch Vosmaer noch Allamand iets gedaan.

Ook in zijn brieven aan Fagel schrijft Gordon soms over wat hij opstuurde. Hierdoor ontstaat tevens de mogelijkheid om althans een deel van Gordon's zendingen te dateren. Op 10 april 1778, dus kort na de eerste expeditie in het binnenland van Gordon's tweede verblijf aan de Kaap, schreef Gordon aan Fagel:

‘hebbe tekeningen van al die dieren, geholpen door een soldaat van mijne compagnie, die exact zijn, en zal de vellen aan de Heer allamand zenden.’65

Erg specifiek is dit niet. Allamand schijnt over dit bericht ingelicht te zijn, want op 25 september 1778 schrijft hij aan Joseph Banks in Londen dat hij verwachtte ‘plusieurs autres [animaux] du Cap de Bonne-Esperance.’66 Niet lang daarna ontving Allamand de eerste zending; op 25 oktober nl. verwittigt hij Banks dat hij zojuist van de Kaap gekregen had

‘une vingtaine de peaux de grands animaux, tout fort rares, je suis occupé à les faire empailler, quand cela sera fait je travaillera à les décrire.’67

Opmerkelijk is dat Allamand alleen spreekt over huiden, en niet over tekeningen of notities. De data van deze twee brieven van Allamand aan Banks tonen duidelijk dat de eerste zending van Gordon aankwam in oktober 1778. In het vierde supplementsdeel op Buffon's Histoire Naturelle, dat onder redaktie van Allamand franstalig in Amsterdam verscheen, wordt in het ‘Avertissement de l'éditeur hollandois’68 een brief van Allamand aan de uitgever geciteerd, die daarin schrijft wel dieren uit zuidelijk Afrika te verwachten, maar nog niet ontvangen te hebben. In dat supplement 4 van 1778 komen we dan ook geen gegevens van Gordon tegen, dat komt pas in het volgende deel.

Na de tweede expeditie van 1778-79 zond Gordon opnieuw het een en ander naar Nederland. Op 24 april 1779 verstuurde hij een lang reisverslag naar Fagel, waarin onder andere het volgende:

‘hebbe de eere UwHWGb: toe te senden, om aan zijne doorlugtigste hoogheid te geven, de perspectiven en plans van de Caap en baay fals. de tekeningen van den hippopotamus en rhinoster sijn door de
65A.R.A., Fagel-archief 2515, p. 2.66British Museum, Add. MS. 8094, fol. 132-133.67British Museum, Add. MS. 8094, fol. 134-135.68Allamand op. cit. (n. 52), p. iv.
[p. 14]

Heer Gouverneur besorgt, beneffens de vellen, dus zijn de overige tekeningen voor de Professor Allamand. uitgenomen de caffers en hottentotten. Zou ik UWHWGb: mogen versoeken de tekening der hottentotten aan de Professor der anatomie te Leiden, toe te senden. hope dat alles wel over mag komen, en er door een lettertje van geinformeert te worden, dewijl nog een exemplaar voor mij overhoude, het welk in cas van ongeluk, oversenden zal.’69

Fagel moest het ontvangene dus verdelen over Willem V, Allamand en de Leidse professor in de anatomie, Eduard Sandifort (1742-1814). Gordon schreef Fagel voor de derde maal op 13 mei 1779:

‘hier nevens hebbe de eere... nog enige zaken toe te zenden, namentlijk het gesigt der Oranjes rivier, daar ik gepasseerde jaar voor gestuit ben, voor zijne hoogheid; en onse duinmol, hartebeest, kwagga en rietrebok voor mijne vriend Allamand, versoeke op het onderdanigst dat niemant er copie van mag neemen voor dat de heer Allamand aan wien de vellen gestuurd heb, zulks goed vind. de andere dieren, vogels, planten etc: zullen volgen; dog doordien een copie moet houden, neemt zulks veel tijdt.... de Heer Gouverneur versoekt neffens mij instantelijk aan zijne doorlugtigste Hoogheid dat terwijl hij eene volmaakter hippopotamus... heeft, de andere aan Allamand voor het Cabinet van Leiden, te geven.’70

In een P.S. voegt hij toe: ‘hebbe onse Caapse eland en blesmol nog kunnen klaar krijgen, dus voege ik er die bij.’ Op 2 november 1779 schreef Fagel een woord van dank aan Gordon met de verzekering dat alles goed was aangekomen.71 Gordon zond tenslotte na zijn derde expeditie van 1779-80 nog ‘enige tekeningen voor zijne doorlugtigste Hoogheid, en de heer Professor Allaman (sic).’72

Afgezien van de in 1774 meegenomen springbok, heeft Gordon kennelijk slechts in een enkel geval gezorgd voor verrijking van de stadhouderlijke menagerie. Volgens Allamand73 zou Gordon in 1781 een jonge quagga voor de menagerie gehad hebben, maar over een mogelijke aankomst in Nederland zijn geen details bekend. Op 15 januari 1787 schreef Richard van der Schot, de direkteur van de dierentuin van Wenen, over de aankomst in Schönbrunn van een quagga.74 Volgens hem zou dat dier, afkomstig uit Holland oorspronkelijk opgestuurd zijn door Gordon. Deze Weense quagga is waarschijnlijk het exemplaar dat volgens Vosmaer75 door Van Plettenberg aan de menagerie op het Kleine Loo werd geschonken.

Tenslotte kan het zoölogisch interessante materiaal dat Gordon van de Kaap opzond, samengevat worden. Dit is vrijwel zeker geen totaalbeeld. Indien niet anders vermeld, kwam het genoemde in handen van Allamand.

Huiden. 1774: kop van gnoe. 1779: bastergemsbok (stadhouderlijk kabinet). 1780: giraf (stadhouderlijk kabinet). Ongedateerd: bles-
69A.R.A., Fagel-archief 2533, p. 12.70A.R.A., Fagel-archief 2533.71A.R.A., Fagel-archief 2533.72R.J. Gordon aan H. Fagel 10 maart 1780 (A.R.A., Fagel-archief 2543).73Allamand op. cit. (n. 57), p. 15.74Van der Schot's brief aan Franz Boos, geciteerd in M. Kronfeld, ‘Kaiser Joseph II. Cap-Expedition’, Wiener Zeitung, 15. Juni 1894, pp. 3-5, m.n. p. 5.75A. Vosmaer, ‘Beschrijving van de nog genoegzaam onbekende en een der grootste soorten van harte-bokken, genaamt Coudou...’, pp. 1-15, pl. 16 in zijn Natuurkundige Beschrijving (n. 54) (Amsterdam, P. Meijer en G. Warnars, 1783), p. 10.
[p. 15]
mol, aardvarken, hartebeest, ourebi, rietbok, bosbok, bontebok, (minstens 2), gemsbok en blauwbok. Totaal: 13 (12 soorten).
Botten. 1780: skelet van giraf (stadhouderlijk kabinet), losse botten van giraf.
Tekeningen. 1779: blesmol, duinmol, quagga, elandantiloop, hartebeest, Ongedateerd: zwarte neushoorn (2, één van penis), giraf (2, één van skelet), nijlpaard (minstens 5 met 1 van embryo, 2 van ingewanden; hoogstens 8), ourebi, rietbok (2) en bosbok. Totaal: 18-21 (11 soorten).
Notities. Ongedateerd: blesmol, duinmol, quagga, zwarte neushoorn, nijlpaard, giraf, elandantiloop, hartebeest, ourebi, rietbok, bosbok, bontebok. Totaal: van 12 soorten.

5. Allamand's bijdragen aan Buffon
Allamand gebruikte de tekeningen en aanmerkingen van Gordon voor een aantal beschrijvingen, die hij toevoegde aan de Histoire Naturelle, générale et particulière door Buffon en (wat de anatomie betreft) door Daubenton. In totaal zijn er in dit encyclopedische werk 40 artikelen te identificeren als geschreven door Allamand.76 Deze bijdragen behandelen zoogdieren, die Buffon niet of niet goed had beschreven. Veertien artikelen van Allamand zijn praktisch uitsluitend gebaseerd op notities en tekeningen die Gordon naar Nederland had gestuurd. Daarnaast komt Gordon's naam in nog zes bijdragen ter sprake, vanwege Gordon's gesprek met Allamand of aan de hand van een door Gordon opgestuurde huid. Deze artikelen van Allamand hebben ervoor gezorgd dat althans een deel van de aktiviteiten van Gordon aan de Kaap bij het Europese publiek bekend werden.

Het werk van Buffon en Daubenton is door zijn grote aantal edities, supplementen en vertalingen bibliografisch bijzonder komplex. Meestal zijn verwijzingen naar een bepaalde passage ervan dan ook niet zonder meer terug te vinden. Jammer genoeg is het niet direkt vast te stellen in welke editie of vertaling Allamand zijn toevoegingen voor het eerst publiceerde. Voor een goed begrip zullen tenminste een paar bibliografische details toegelicht moeten worden. Hoewel ik me in deze summiere bespreking zal beperken tot drie edities, hoop ik toch aan te tonen dat alle toegevoegde beschrijvingen van Allamand allereerst verschenen in de door J.H. Schneider te Amsterdam uitgegeven Nouvelle édition (in het Frans).

De opzet van de verschillende uitgaven verschilt zelden van de oorspronkelijke editie, die bij de Imprimerie Royale te Parijs is verschenen.77 De eerste 15 delen (1749-1767) behandelen de zoogdieren. Daarna verschijnen 7 supplementsdelen (1774-1789); alleen in de supplementen 3 (1776), 6 (1782) en 7 (1789) worden ook zoogdieren beschreven, en in alle drie vinden we toevoegingen van Allamand. De tussen 1770 en 1788 uitgekomen delen over vogels en mineralen noemen
76Een opsomming van Allamand's toevoegingen zou hier teveel ruimte vergen. Ik hoop later de inhoud, de bronnen en de bibliografische details van deze bijdragen tot de Historie Naturelle uitgebreider te kunnen behandelen.77G.L. Leclerc de Buffon & L.J.-M. Daubenton, Histoire naturelle, générale et particulière, avec la description du Cabinet du Roi (Paris, l'imprimerie royale). Daubenton werkt alleen mee aan de eerste 15 delen en niet aan de supplementen of aan de delen over vogels.
[p. 16]





Fig. 2 Quagga, inmiddels uitgestorven verwant van de zebra (Gordon-Atlas, Rijksmuseum Amsterdam)





Fig. 3 Aardvarken (Gordon-Atlas, Rijksmuseum Amsterdam)



[p. 17]
de naam van Gordon nooit en behoeven derhalve hier niet verder genoemd te worden.

De eerste 15 delen (1766-1771) van de in Amsterdam verschenen franse Nouvelle édition78 zijn wat inhoud en volgorde betreft vrijwel gelijk aan de Parijse editie. Allamand redigeert de uitgave en maakt van de gelegenheid gebruik om nieuwe artikelen, o.a. van Petrus Camper, van J.C. Klöckner en van zichzelf, toe te voegen. Hij doet dat voor het eerst in het 12e deel van 1769. Na de verschijning van deel 15 in 1776 wordt in hetzelfde jaar een drietal artikelen van Allamand separaat uitgegeven, echter met een paginering die aansluit op het einde van deel 15.79 Tenslotte komen er nog 6 supplementsdelen. Daarvan volgen de delen 1, 2, 3 en 6 precies de eerder uitgekomen Parijse tekst (resp. supplementen 1, 2, 4 en 5). De Amsterdamse supplementen 4 (1778) en 5 dienen als ‘Suite à l'histoire des animaux quadrupèdes’ en bevatten 9 resp. 16 toevoegingen van Allamand. Het 5e supplementsdeel is op de titelpagina gedateerd 1785. Een deel van de artikelen die Allamand erin plaatste, vinden we terug in het Parijse supplement 6 van 1782. Dit zou leiden tot de konklusie dat deze beschrijvingen van Allamand voor het eerst in Parijs verschenen. Dat kan echter niet juist zijn, omdat Buffon enkele malen uitdrukkelijk stelt de tekst ervan overgenomen te hebben uit de Nederlandse Nouvelle édition. Hij vindt het nodig om viermaal te verklaren dat ze werden ‘...publiées à Amsterdam au commencement de cette année 1781.’80 Ook andere aanwijzingen duiden erop dat althans de toevoegingen van Allamand, dat is het eerste gedeelte, van het supplement 5 van de Nouvelle édition niet in 1785 maar al in 1781 werden gepubliceerd.81

Deze veranderde datum is belangrijk om aan te tonen dat Tuijn zich vergiste toen hij besloot dat Allamand's bijdragen ‘(were) originally written in French though first published in Dutch (1781).’82 Hij doelt hier op de Algemeene en Bijzondere natuurlijke historie,83 een Nederlandse vertaling van de Histoire Naturelle, die eveneens bij J.H. Schneider uitkwam. Er zijn in totaal 20 delen, waarvan alleen de eerste 16 voor ons belangrijk zijn. De delen 1 tot 14 (1773-1783) zijn qua inhoud en volgorde vrijwel gelijk aan de eerste 15 delen van de Amsterdamse Nouvelle édition. De delen 15 en 16 zijn de supplementen 3 en 6 van de Parijse editie, met apart een aantal van Allamand's toevoegingen in een sterk gewijzigde volgorde. Sommige artikelen van Allamand uit het 5e supplement van de Nouvelle édition (1781), o.a. dat over de quagga, zijn ook al te vinden in het 12e deel (1781) van deze vertaling. Gezien mijn gewijzigde datum zou het Nederlandse artikel hoogstens gelijk met het oorspronkelijke Franse hebben kunnen verschijnen, en niet een viertal jaren eerder.
78G.L. Leclerc de Buffon & L.J.-M. Daubenton, Histoire naturelle, générale et particulière, avec la description du Cabinet du Roi, Nouvelle édition. (Amsterdam, J.H. Schneider).79Allamand op. cit. (n. 6).80Buffon in de Histoire Naturelle (n. 77), supplément 6 (Paris, 1782), p. 68. Ook op pp. 116,135 en 180.81De rekening-courant boeken van de firma Luchtmans noemt bestellingen van het 5e supplement: 21 februari 1781: ‘Tome V.p.1’ (1 retour op 22 febr. 1781); december 1784: ‘Tome 5, p.2’ (retour juni 1785) - volgens Bibliotheek van de Vereeniging ter bevordering van de belangen des boekhandels, Amsterdam, in litt. 27 sept. 1979. Daarnaast vinden we een verwijzing in P. Camper, Natuurkundige verhandelingen... over den Rhinoceros met den dubbelen horen... (Amsterdam, erven P. Meijer en G. Warnars, 1782), p. 147, naar het neushoornartikel in de ‘Hist.Nat.&c., supplement Tom. V. Nouvelle Edit. Amst. 1781...’.82Tuijn op. cit. (n. 24), p. 78.83G.L. Leclerc de Buffon & L.J.M. Daubenton, De Algemeene en Bijzondere natuurlijke historie, met de beschrijving des Konings kabinet (Amsterdam, J.H. Schneider).

[p. 18]
Appendix: De Gordon Atlas
Om een indruk te geven van de inhoud van de Gordon Atlas, zijn de diersoorten die op de tekeningen staan afgebeeld hier opgesomd. De volgorde is binnen de klassen alfabetisch op de wetenschappelijke naam, met erachter een Nederlandse naam, en de nummers van de tekeningen in de Gordon Atlas in het Rijksmuseum. Over het algemeen is de determinatie niet bijzonder moeilijk84, soms echter levert die bijna onoverkomelijke problemen.
84Met de determinaties ben ik geholpen door J. Meester (enkele zoogdieren), G.R. McLachlan (vogels en reptielen), P.A. Hulley (zeevissen) en R. Rau (zebra's).

De nomenklatuur van de vogels volgt de vierde editie van Roberts birds of South Africa, revised by G.R. Mclachlan and R. Liversidge (Cape Town, John Voelcker bird book fund, 1978).
I. Zoogdieren (Mammalia).

Acinonyx jubatus (jachtluipaard): 140.
Alcelaphus caama (hartebeest): 158.
Antidorcas marsupialis (springbok): 166.
Atilax paludinosus (watermuishond): 141.
Bathyergus suillus (duinmol): 216, 217.
Canis mesomelas (jakhals): 127, 129.
Cephalophus monticola (blauwe duiker): 180.
Cercopithecus aethiops (meerkat): 125.
Chrysochloris asiatica (blinde mol): 232, 233.
Connochaetes gnou (witstaartgnoe): 182.
Cryptomys sp. (‘Camdeboos mol’): 223 (of? Bathyergus sp.)
Cryptomys hottentotus (hottentot grijsmol): 222.
Crocuta crocuta (gevlekte hyena): 132 t/m 138.
Damaliscus pygargus (bontebok): 164.
Diceros bicornis (zwarte neushoorn): 205 t/m 211.85
Equus quagga burchelli (Burchell zebra): 189, 192.
Equus quagga quagga (quagga): 190.
Equus zebra zebra (Kaapse bergzebra): 191.
Elephantulus sp., zie Macroscelides.
Eubalaena glacialis (zuidkaper): 237.
Genetta tigrina (genetkat): 143.
Georychus capensis (blesmol): 226, 227.
Giraffa camelopardalis (giraf): 64, 148 t/m 156.
Graphiurus ocularis: 146.
Hippopotamus amphibius (nijlpaard): 197 t/m 204, 209a, 209b
Hippotragus equinus (bastergemsbok): 160, 161.
Hippotragus leucophaeus (blauwbok): 159.
Hyaena hyaena, zie Proteles cristatus.
Ictonyx striatus (stinkbunsem): 142.
Leporidae; de twee tekeningen van hazen zijn slecht identificeerbaar, nl. 228 ‘Caro haas’ en 229 ‘Sand haas’ (ongekleurd).
Lycaon pictus (Kaapse wilde hond): 130.
Macropodidae (kangaroe): 238 (getekend door J. Hunter).86
Macroscelides proboscideus (olifantsmuis): 230, 231 (uit Namaqualand, slecht determineerbaar).
Mellivora capensis (honingdas): 147.

85Allen afgebeeld en van kommentaar voorzien in A.J.E. Cave & L.C. Rookmaker, ‘Robert Jacob Gordon's original account of the African black rhinoceros’, Journal of Zoology, London, 182 (1977), pp. 137-156, pls. 1-7, figs. 1-2.86Zie K.A. Hindwood, ‘John Hunter: a naturalist and artist of the First Fleet’, Emu, 65 (1965), pp. 83-95, pls. 5-8. De kangaroe schets in de tekeningenkolektie van John Hunter in de Natioanl Library of Australia (ongesigneerd) lijkt op deze in de Gordon Atlas, maar verschilt in details.
[p. 19]

Oreotragus oreotragus (klipspringer): 175, 176.
Oryx gazella (gemsbok): 157.
Otomys sp. (‘aardrot’): 221.
Ourebia ourebi (oerebi): 169, 170.
Papio ursinus (Kaapse baviaan): 124, 126.
Pedetes cafer (springhaas): 224, 225.
Pelea capreolus (reebok): 173, 174.
Potomachoerus poreus koiropotamus (bosvarken): 212, 213, 214.
Procavia capensis (klipdas): 218.
Proteles cristatus (aardwolf): 139 (deze soort als het een Zuid-Afrikaanse soort is; Gordon noemt het een ‘Indische Hijaena’.).
Raphicerus campestris (steenbok): 171, 172.
Raphicerus melanotis (grijsbok): 179.
Redunca arundinum (rietbok): 167, 168.
Rhabdomys pumilio (gestreepte muis): 220.
Suricata suricatta (stokstaartje): 144, 145.
Sylvicapra grimmia (duiker): 177.
Syncerus caffer (wilde buffel): 181.
Taurotragus oryx (elandantiloop): 163.
Tragelaphus scriptus sylvaticus (bosbok): 165.
Tragelaphus strepsiceros (grote koedoe): 162.
Vulpes chama (Kaapse vos): 128, 131.
Xerus inauris (eekhoorn): 219.
Huisdieren: 183 t/m 188.


II. Vogels (Aves).

Agapornis roseicollis (perzikkopdwergpapegaai): 289.
Anas erythrorhyncha (roodsnaveleend): 344.
Anthropoides paradisea (blauwe kraanvogel): 318, 320.
Apaloderma narina (bosloerie): 287, 290.
Aquila verreauxi (zwarte arend): 239.
Ardea cinerea (blauwe reiger): 317.
Balearica regulorum (kroonkraanvogel): 316.
Botaurus stellaris (roerdomp): 337.
Calidris ferruginea (krombekstrandloper): 327.
Ceryle rudis (bonte ijsvogel): 249.
Chalcomitra amethystina (zwarte honingvogel): 274.
Charadrius tricollaris (driebandzandloper): 328.
Cinnyris chalybeus: 280.
Clamator jacobinus (nieuwjaarsvogel): 291, 292.
Colius colius (witkruismuisvogel): 286.
Colius striatus (gevlekte muisvogel): 285.
Coracias garrulus (scharrelaar): 250, 251.
Corvultur albicollis (witnekraaf): 248.
Cossypha caffra: 267.
Creatophora cinerea (lelspreeuw): 268, 271, 272, 273.
Dendropicos fuscescens (kardinaalspecht): 258a.


[p. 20]

Egretta intermedia (geelsnavelreiger): 323.
Elanus caeruleus (grijze wouw): 246.
Estrilda astrild (St. Helena fazantje): 258b.
Euplectes capensis (Kaapse wever): 279.
Euplectes orix: 283, 284.
Eupodotis afra (zwarte korhaan): 309.
Falco biarmicus (edelvalk): 245.
Falco tinnunculus (torenvolk): 240.
Francolimus capensis (kaapse francolijn): 304.
Gallinago nigripennis (snip): 333, 334.
Geocolaptes olivaceus (grondspecht): 281.
Geronticus calvus (gladnekibis): 313.
Glareola nordmanni, ? jong (steppenvorkstaartplevier): 264.
Grus carunculatus (lelparadijsvogel): 319.
Gyps coprotheres (kaapse gier): 244.
Haliaeetus vocifer (visarend): 243.
Hieraaetus pennatus (dwergarend): 241.
Himantopus himantopus (steltkluut): 324, 325.
Indicator indicator (grote honingspeurder): 261.
Laniarius atrococcineus? (roodborstklauwier): 257.
Lanius collarius (fiskaal): 256.
Limnocorax flavirostris (zwarte riethaan): 336.
Monticola rupestris (rotslijster): 262.
Morus capensis: 343, 345, 346.
Motacilla aguimp (bonte kwikstaart): 254.
Mycteria ibis (nimmerzat): 311, 312.
Nectarinia famosa: 275.
Numida meleagris (tarentaal): 305.
Oena capensis (Namaqua duif): 295, 296, 297.
Oenanthe pileata (schaapwachter): 255.
Onychognathus morio: 270.
Passer melanurus (kaapse spreeuw): 263.
Pelecanus rufescens (kleine pelikaan): 348.
Phoeniconaias minor (kleine flamingo): 339.
Phoenicopterus ruber (grote flamingo): 338, 340.
Promerops cafer (suikervogel): 277.
Pterocles bicinctus (dubbelbandige patrijs): 300, 301.
Pterocles namaqua (Namaqua patrijs): 298, 299, 303.
Ptynoprogne fuligula (rotszwaluw): 252.
Pycnonotus capensis (kaapse buulbuul): 266.
Recurvirostra avosetta (kluut): 326.
Rostratula benghalensis (goudsnip): 329 t/m 332.
Sagittarius serpentarius (sekretarisvogel): 247.
Scopus umbretta (hamerkop): 310.
Sphenocacus afer (grasvogel): 265.
Struthio camelus (struisvogel): 306, 307.
Tadorna cana (bergeend): 341, 342, 347.


[p. 21]

Tauraco corythaix (Knysna toerako): 288.
Telophorus quadricolor: 259, 260.
Terathopius ecaudatus (bateleur): 242.
Threskiornis aethiopicus (heilige ibis): 321.
Tricholaema leucomelas (baardvogel): 269.
Tringa nebularia groenpootruiter): 335.
Turnix hottentota (vechtkwartel): 302.
Upupa africana (hop): 278.
Vidua macroura (dominicanerwida): 282.
Zosterops pallidus (brilvogel): 253.


III. Niet-Zuidafrikaanse vogels.
Er zijn acht tekeningen van vogels, die niet in Zuid-Afrika voorkomen: 257, 276, 293, 294, 308, 314, 315, 322. De determinatie hiervan is moeilijk. Tekening 308 is de emoe, Dromaius novaehollandiae; 314 de Australische kraanvogel, Grus rubicunda; 276 misschien Myzomela fuscescens; en 257 is de Burmese Pericrocotus flammeus.

IV. Reptielen (Reptilia).

Agama atra (agame): 102.
Agama hispida (agame): 103.
Bitis atropus (bergadder): 105.
Bitis bicornuta: 106.
Bitis caudalis (gehoornde pofadder): 107.
Brachypodion pumilium (kameleon): 100, 101.
Chameleo namaquensis (namaqua kameleon): 99.
Chersine angulata (‘schildpad’): 94.
Homopus areolatus (‘schildpad’): 96.
Pelomedusa subrufa (slangehalsschildpad): 98.
Psammobates teutonus (‘schildpad’): 95.
Testudo pardalis (‘schildpad’): 97.
Varanus exanthematicus albigularis (steppenvaraan): 104.


V. Vissen (Pisces).

Niet geïdentificeerde vissen: 109, 111, 112, 115.
Cheilodactylus fasciatus: 116.
Coracinus sp. (? capensis): 114.
Lithognathus ? lithognathus: 113.
Liza richardsoni: 110.
Mola mola: 118.
Mugil cephalus: 108.
Xiphiurus capensis: 117.


VI. Overigen.
Tekeningen 119 en 120 tonen de boven- en onderzijde van een krab; 121 t/m 123 verschillende ‘Caapse insecten’ (voorn. sprinkhanen en torren).


[ Home ][ Literature ][ Rhino Images ][ Rhino Forums ][ Rhino Species ][ Links ][ About V2.0]