user: pass:


Kolb, P., 1727. Naaukeurige en uitvoerige beschrijving van de Kaap de Goede Hoop. Amsterdam, Balthazar Lakeman, vol. 1, pp. i-xviii, 1-529

  details
 
Location: Africa - Southern Africa - South Africa
Subject: Text as original
Species: African Rhino Species


Original text on this topic:
[189]
De Neushoorn, die van de Dierbeschryvers Rhinoceros, van de Indianen Abada, van de Hottentotten Tuabba en ook Nabba word genaamt, is zoo vele oneenigheden onderworpen, dat men wegens de menigvuldige tegenstrydige gevoelens, schynt in een doolhof te geraken, als men dezelve tegen elkander houden en vergelyken wil. Ten minsten men geraakt in twyffel, of wel alle die Schryvers eenerlei en het zelven dier gemeent en beschreven hebben. Want zommige komen in de verf, welke dit dier zoude hebben, niet overeen. Zommigen twyffelen aan den muil, waarmede dit dier voorzien is; eenigen hebben verschil ontrent de groote van dit dier; anderen geven hem meer dan een hoorn, en daarenboven van een ongelyke kouleur; en eindelyk zyn 'er wederom anderen, die aan de kragt en werking van dezen hoorn twyffelen, zoo dat iemand, die alle deze verschillende gevoelens wilde overeenbrengen, zich veel moeite zoude geven, en menig geleert man tegenspreken moet.
Edog door dien zulks alhier myn werk niet is, maar Bochartus, plinius, Damianus de Goes, Camerarius, Francius en Ludolfus, nevens vele anderen hier over nagelezen konnen worden, zoo zal ik my maar op de kortheid leggen, en alleenlyk uit Jacobus Bontius Lib.V Histor.Naturel. & Medic. cap.1. Nieuhofius part.ult. van zyn Batavisch Gezantschap na het koningryk Sina, cap.16 p.109 en uit Dapper in de beschryving van Africa pag. 20.b een korte beschryving van dit dier geven, mids dat, indien myne eige ondervinding iets grondiger weet, zulks niet zal worden vergeten.
De Rhinoceros of Neushoorn dan is donker aschgraauw, en aldus een weinig na de zwarte kant. kaal van vel, zonder hairen, zoo als de Olyphanten. De huid is vol rimpels en kerven, en zoo hard en dik, dat men met een scherp mes naauwlyks daar door snyden kan. Het is echer niet schobachtig,
[190]
zoo als de schilders hem doorgaans aan het gemeen vertonen, heeft ook gene schilfers, maar de rimpels en vouwen komen van het ongezuist lopen door struiken en heggens, als welke hy nooit ontziet, en derhalven van de takken van de bomen gekrabt word, ook zich in het zand en drek of op dorre hei en stoppels wentelt, en zich alzoo elendig krabt en kerft; daarenboven worden de gemelde rimpels en vouwen ook van de musculen en derzelver heftige en bestendige beweging geformeert, vermids zy zich als schobben of schilfers vertonen.
De muil is naar mate van het lyf wat spitzer, als die van een varken, als men die weder met deszelfs gantschen lyf vergelyken wil. Hy heeft op de neus een zwarte of donker-graauwe hoorn, maar niet een witte, gelyk zulks aan de jonge kalveren te zien is, waar van ik 'er een met my genomen, en naderhand aan een voornaam Heer vereert heb. Deze hoorn is of groter of kleinder, na dat het dier oud is; dog is de kloekste niet over twee voet lang, en had de geen, welke ik heb vereert, naauwlyks de lengte van een voet. Dezelve is als een ploegkouter een weinig gebogen, waar mede hy in zyn boosheid den grond omwroed of opdelft en daar benevens snel voortloopt, zonder te zien, of een ingewortelde boom of klip hem in den weeg staat, als dien hy met de hoorn uit de grond rukt, en achter over zyn hoofd werpt. Recht achter dezen hoorn na het voorhoofd toe, heeft hy nog een gantsch kleinen hoorn, die
by jonge Rhinocerossen mntrent een hand breed, en by de oude ontrent een halve voet hoog is. Deze is onder het voorhoofd zoo breedt als het voorhoofd zelf, en loopt van boven boogswys. Deze korte hoorn schynt hem meer in den weg te wezen, als nuttig te zyn, als hy razen en tieren, of om kort te zeggen, spitten wil. Ja het dunkt my, dat de Alwyze en Algoede God deze hoorn by den anderen gezet heeft, ten einde daar mede zyne woede en gruwzaamheid als te beteugelen; ondertusschen is dit laatste niet wel een hoorn te noemen, wyl het van binnen maar met een dunne swartachtige schaal overtrokken is.
Hier uit blykt genoegzaam, dat deze grote hoorn dicht en vast aan het hoofd gegroeit moet zyn, om dat men niet licht een daar van af kan krygen, zonder te gelyk een stuk van het hoofdbeen mede weg te hakken. Vermids hy den zelven ook tot het beploegen of omwroeten van het land gebruikt, zoo word hy van voren wit, of nruinachtig, ontrent als een gemeene osse-hoorn; dezelve verliest daar door ook een weinig aan de rondte, en word zodanig geslepen, dat ze volkome een ploeg yzer schynt te vertonen.
Rhinoceros heeft een scherpe reuk] Wyders is de Rhinoceros van een zeer scherpe reuk, en als hy iets levends ruikt, gelyk licht geschied, als de wind na hem toe is, zoo loopt hy in een volle ren recht daar na toe, en vreest niet, of schoon duizend man met gelade geweer aldaar op hem stonden te wachten, gelyk my dan zelfs nevens vele andere zeer wel bekende vrienden diergelyke wedervaren is. Ondertusschen kan men hem zeer licht ontkomen, als men onbeweegt staan blyft, tot dat hy gantsch naby is; want wanneer hy tot op ontrent tien schreden is genadert, behoeft men hem maar vier of vyf stappen plaats te maken, en hem te laten lopen, wanneer hy ten eersten den reuk verliest, en niet weet, waar het geroke gebleven is.
Deszelfs gezicht] De oogen zyn zeer klein naar de grootte van het lyf, derhalven kan hy niet ter zyde maar alleen
[191]
het geen recht voor hem staat, zien. De grootheid van zyn lyf, en de kortheid der beenen, beletten hem zelfs, ik zal niet zeggen, in 't lopen, want dat zoude de waarheid te na gesproken zyn, maar alleenlyk in 't omkeren. By-aldien echter zyn gezicht zoo goed en scherp was, als zyn reuk is, zoude bezwaarlyk het geen hy gezien en geroken had, levend ontkomen konnen, aangezien hy zodanig snel in 't lopen is, dat hy met de beste en lichtste paarden niet kan achterhaalt worden. Zyne ooren zyn tamelyk klein en gantsch niet lang, zoo als anders de grootte van zyn lyf vereisschen zoude, en zal hy daar ontrent de Olyfanten niet veel na geven. Vermids nogtans zyne benen korter zyn, als die van een Olyfant, zoo is hy om dieswille ook te minder aanzienlyk.
Wanneer hy van niemand beledigt, of kort voor heen getergt is, zal hy niet licht trachten, om iemand aan te vallen, of quaad toe te voegen, ten ware men een rood of roodachtig kleed aan had, als welke kouleur hy niet verdragen kan. Zoo hy iemand na het leven staat, en 'er verschiede menschen by malkanderen zyn, zoo zoekt hy niet ten eersten den geen, dien hem boos heeft gemaakt, maar hy wreekt zich aan alle de genen, welke hem in de woede ontmoeten. En zyn de leveloze creaturen, stenen, en bomen, zelfs niet verschoont, maar moeten voor hem wyken. Onderhaalt hy een mensch, zoo werpt hy hem over zyn kop ter aarde, en dood hem met likken, aangezien zyn tong zeer ruuw en stekelig is, waar mede hy den huid en het vleesch tot op de benen weg likt, en alzoo de levendige menschen dood martelt. Zyne spys] En vermids zyn tong zoo scherp is, vreet hy zeer weinig jong en teer gras, maar zoekt meest harde distelen, hei en andere schrale spyzen, als welke oop zyne tong prikkelen, en gekaauwt, de keel geen quaad doen; en worden zekere dunne en korte struiken, byna als Genever-struiken, hoewel niet zoo stekelig, ook niet zoo aangenaam van reuk, en dragende geen vruchten, aals de laatstgemelde struiken, Rhinoceros-bosschen genaamt, wyl die dieren dezelve zoo gaarn afbyten en vreeten; van die bosschen is het onbebouwde land byna over al vol, en op zommige plaatzen, namelyk aan de Tygerbergen, Mosselbank en elders, gebruiken de inwoners dezelve uit gebrek van hout, om te branden.
Rhinoceros vyand is de Olyfant] De grootste vyandschap en schier een eeuwige haat draagt de Rhinoceros op de Olyfanten. Door dien hy weet, dat dezelfs buik week is, zoo zoekt hy zyn groote op de neus staande hoorn, aan een steen of in de grond scherp gemaakt, in den zelven in te steken, en den gemelden buik op te scheuren, ten einde hy door het uitvallen van het ingewand, en het verliezen van veel bloed, het leven daar by inschiete. Men ziet derhalven, dat een Olyfant een Rhinoceros gewaar wordende, niet licht stand houd, ten zy dezelve onverhoeds en op den reuk overvallen werde, gelyk de historien daar van genoegzame bewyzen bybrengen.
Deszelfs geluid] De stem van een Rhinoceros gelykt byna het knorren van een verken, weshalven men hem verder zien als horen kan, ten zy men het geraas der bomen, waar door hy zoo wel toornig als bedaart zonder vrees, schrik of schuw, door loopt, te hulp neme; want in dit laatst geval kan men hem zoo ver horen, als men een houthakker in een boschaadie gewaar worden kan. Hy is ook door het achter en over zich, zoo als ook uit het wegwerpen der klippen, die een groot geklater veroorzaken, licht te kennen,
[192]
om dat geen ander dier, ten minsten in dit gewest, poogt of in staat is, om zulks te doen.
Zyn vleesch] Zyn vleesch het welk ik dilmaals met grote smaak heb gegeten, is zoo zenuwachtig niet, als anderen schryven, maar wel grofdradig, zoo dat men goede tanden moet hebben, als men het, voornamelyk gerookt, klein kaauwen, en tot een goed voedzel maken wil. De huid verstrekt een even zoo goede en heilzame artzeny, als de hoorn en bloed, hoewel zulks van zommigen tegengesproken en voor onbekent gehouden word, of schoon de ondervinding gantsch het tegendeel bekrachtigt.
Wat aanbelangt den huid, ik heb van een geleerd man vernomen, die vele jaren op Batavia in het Laboratorium Chymicum van de Illustre Compagnie heeft gedient, dat hy veeltyds van de Rhinoceros huid een kostbaar zout heeft gemaakt, 't welk dat van hertshoorn, of een ander niets behoefde te wyken, waar mede hy wonderbare kuren gedaan, en zyne moeite rykelyk betaalt bekomen had. Hy is na Duitschland weder gekeert, en heeft onder andere fraayigheden, waar van hy 'er verscheide zoorten by zich had, een goede quantiteit van dit zout met zich genomen, waar van buiten twyffel menig Duitscher zal geprofiteert hebben, en daar door weder tot vorige gezondheid herstelt zyn.
Rhinoceros hoorn duld geen vergif] De kragt van zyn hoorn bestaat daar in, dat dezelve geen gif dulden kan, en is my bewust, dat veel menschen een beker, by wyze van een bokaal, uit zulke hoorns draijen, en dezelve met zilver of goud beslaan laten, waar in wyn gegeoten, dezelve zoo voort blaasjes opwerpt, als of hy giste of kookte; en wanneer 'er iets in word gedaan, dat met gif eenige gemeenschap heeft, zoo springt dezelve ten eersten aan stukken, en door gif zelf berst hy in het eersten oogenblik. Deze bekers is voornamelyk den grote Heren zoo als ook anderen een treffelyk middel om zich voor gif te hoeden, en haar leven, dat menigmaal in de weegschaal staat, pryswaardig te redden, gelyk dan ook de spaanders om diezelve rede van de Draijers afgeeischt en bewaart worden, ten einde men de geenen, die in een flaauwte of in andere gevaarlyke ziektens vallen, ja zelfs met de vallende ziekte behebt zyn, daar mede dienst doen en daar van bevryden zoude konnen. Rhinoceros bloed] Het bloed van den Eenhoorn heeft voornamelyk de kracht, dat het zelve in een Rhinoceros darm gedaan, en door de hete zonnestralen gedroogt, in een zekere quantiteit met wyn of warme thee of koffy genomen, alle inwendige qualen, verrekkingen der zenuwen, en voorts al het geen van binnen mogt zyn gequetst, veel beter, gezwinder en zonder het minste gevaar geneest, als het bokke bloed of dat van eenig dier. Derhalven word het ook van de inwoners zeer zorgvuldig opgevangen, gedroogt, en bewaart, om elkander in tyd van nood daar mede dienst te doen, en te helpen.
Dit zoude, hoop ik, van de Rhinocerossen genoeg gezegt zyn, ten ware de vraag diende te worden voorgestelt, of namelyk de Rhinoceros, of dat dier, 't welk de Hebreen, ook zelfs de H. Schrift [Hebrew] Reem of Rhinoceros noemt, als Num. XXIV.8, Deuter. XXXIII.17, Job XXXIX.12.13.14.15 te zien, voor den Leviathan te houden of aan te nemen zy? want de meeste eigenschappen, welke den Leviathan worden toegeschreven, komen den Rhinoceros toe, gelyk Ludolfus in Comment. ad Histor.Aethiopicam pag.154 num.84 aangetoont heeft, of schoon Bochartus in
[193]
Hierozoico P.I Lib.3 cap.27 & P.II Lib.6 cap.12 zoo als ook Francius en Pfeifferus in Dub.Vexat. Cent.2 Loc.45 pag. 597 seqq. nevens vele andere met hen het tegendeel beweren, als welke of den Krokodil, of den Walvisch, of ook den Olyfant daar voor kennen en aannemen. Edog het verder oordeel mag de Lezer hier over zelf vellen, om dat my niet geoorlooft is, om ditmaal verder te gaan.

[ Home ][ Literature ][ Rhino Images ][ Rhino Forums ][ Rhino Species ][ Links ][ About V2.0]