user: pass:


Allamand, J.N.S., 1785. Byvoegsel tot de natuurlyke historie van den rhinoceros, in het XIde deel, bladz. 104 van dit werk: pp. 1-7, pl. 1

In: Buffon, G.L. Leclerc de et al. De algemeene en byzondere natuurlyke historie met de beschryving van des Konings Kabinet. Amsterdam, J.H. Schneider: vol. 16


  details
 
Location: World
Subject: Text as original
Species: All Rhino Species


Original text on this topic:
[1]
Byvoegzel tot de natuurlyke historie van den Rhinoceros.
in het Xde Deel, bladz. 104 van dit werk. (*)

De Hr. de Buffon heeft den rhinoceros van Asia zeer wel beschreeven, en heeft daar eene afbeelding van gegeeven, die zeer naauwkeurig is (a). Hy hadt geene reden van te vermoeden, dat de rhinoceros van Afrika daarvan verschilde: niet een Reisbeschryver heeft eenig vermoeden gegeeven dat deze dieren, in alle landen, daar zy gevonden worden, niet naauwkeurig dezelfde zouden zyn; daar is ondertusschen een zeer groot verschil tusschen dezelve: hetgeen in het beschouwen van een rhinoceros, zo als de Hr. de Buffon beschreeven heeft, meest treft, zyn de byster groote plooijen van zyn vel, die zyn lighaam op zulk eene zonderlinge wyze verdeelen, en die aan hun, die hem niet dan van verre gezien hebben, op de gedagten hebben doen vallen, dat by geheel met schilden bedekt was; men bemerkt deze plooijen niet in den Afrikaanschen rhinoceros, en deszelfs vel schynt geheel glad. Zo men de afbeelding, welke ik op Pl. I,
(*) Door den Hoogleeraar Allamand
(a) Zie het XIde Deel van dit Werk, Pl. VII.

[2]
van dezelve geeve, vergelykt, met die, welke de Hr. de Buffon van den rhinoceros gegeeven heeft, en den kop in de beide onderwerpen voor eenige oogenblikken bedekke, zoude men geheel niet zeggen, dat die twee afbeeldingen dieren van dezelfde soort vertoonen. Het is wederom aan den Hr. Colonel Gordon, dat wy de kennis van de waare gedaante van dezen rhinoceros verschuldigd zyn, en men zal in ‘t vervolg zien, dat de Natuurlyke historie nog wel andere verpligtingen aan hem heeft. Zie hier den inhoud van eenige aanmerkingen, welke by gevoegd heeft by de tekening die hy my heeft toegezonden.
De rhinoceros heeft den naam van nabal onder de Hottentotten, die de eerste syllabe van dat woord uitspreeken met een gekletter van de tong, ‘t welk men in geschrifte niet kan uitdrukken. Het eerste gezigt van dit dier doet terstond op het rivierpaard denken, waarvan het egter zeer veel verschilt door den kop; het heeft ook het vel zo dik niet, en is niet zo moeijelyk te doorbooren, als men beweert. De Hr. Gordon heeft 'er een gedood, op een afstand van honderd en agttien stappen, met een kogel van tien in een pond; en op de reis, welke by met den Hr. Gouverneur Plettenberg gedaan heeft, heeft men een twaalftal gedood, het welk bewyst, dat deze dieren geensins bestand zyn voor snaphaankogels. Ik geloof egter, dat die van Asie daarmede niet ligt doorschoten zouden worden; en ik moet dat besluiten uit het onderzoek van het vel, waarvan de Hr. de Buffon de afbeelding gegeeven heeft, en 't welk ik gelegenheid gehad heb hier te zien.
De rhinocerossen van Afrika hebben allen het lighaam bedekt met die bekortingen, in de gedaante van rooven of van kleine knobbeltjes, welken men op die van Asia ziet, met dit verschil egter, dat dezelve in de laatstgenoemden niet gelyklyk allerwegen gezaaid zyn; daar zyn 'er minder op 't midden des lighaams, en daar zyn 'er geene aan 't einde der beenen. Wat de plooijen van t vel betreft, deze zyn, zo als ik reeds gezegd heb, weinig opmerkelyk; de Hr. Gordon vermoedt, dat zy flegts voortgebragt worden door de bewegingen, welke deze dieren zig geeven; en, 't geen deze gissing schynt to bevestigen, is het opgezette vel van een jongen rhinoceros, van vyf voeten lengte, 't welk wy hier hebben, en waarin zig geene vouwen of plooijen vertoonen. De volwassen rhinocerossen hebben 'er eene in de lies, van drie duimen diepte; eene andere agter den schouder, van één duim diepte; eene agter de ooren, maar die weinig opmerkelyk is; vier kleine vóór de borst, en twee onder de hiel; die, welke zig meest doen opmerken, en die in de Asiatische niet gevonden worden, zyn ten getale van negen op de ribben, waarvan de diepste slegts een half duim is. Rondom de oogen hebben zy verscheiden rimpels, die voor geene plooijen of vouwen kunnen gerekend worden.
Alle die, welken de Hr. Gordon gezien heeft, jonge of oude, hadden twee hoornen, en, zo 'er in Afrika zyn, die 'er maar één hebben, zyn zy althans onbekend aan de inwooneren van de Kaap de Goede-hoop. Dus
[3]
heb ik my bedrogen, toen ik aan den Hr. Daubenton (b) schreef; dat ik reden had, to vermoeden, dat de rhinocerossen van Asia twee hoornen hadden, terwyl die van de Kaap slegts één hadden. Ik had van den laatstgemelden ook koppen met éénen hoorn ontvangen, en uit de Indiën koppen met twee hoornen, maar zonder eenig berigt wegens de plaats alwaar deze dieren zig onthouden hadden. Sedert is het my dikwyls gebeurd, uit de Indien voortbrengzels van de Kaap, en van de Kaap zeldzaamheden, die uit Indien derwaards gezonden waren, te ontvangen; die verwarring in de bezending was de oorzaak van eene dwaaling, welke ik het genoegen heb hier te verhelpen. De grootste dezer hoornen is op de neus geplaatst; die, welke hier vertoont wordt, is zestien duim lang, maar daar zyn 'er die agt of negen duimen meer lengte hebben, zonder dat het dier daarom grooter zy. Die hoorn is van boven platagtig, als ware dezelve gesleten of verstompt door in de aarde to werken. De tweede hoorn hadt zyne basis een half duim boven de eerste, en was agt duimen lang. De een en ander zyn enkel vast aan 't vel, en zyn geplaatst op eene effene, of gladde verhevenheid, die vóór op den kop is. Men kan deze hoornen, zo men dezelve sterk naar agteren trekt, verwrikken en een weinig overhaalen; het geen my eenige twyfeling baart wegens het geen Kolbe zegt, van de verbazende kragt die de rhinocerossen in hunne hoornen hebben. Zo men hem gelooven mag, haalt de rhinoceros met zynen hoorn de boomen met den wortel uit den grond, werpt de groote steenen, die hem in den weg liggen, op groote afstanden en met groot geraas, agter zig, en slaat, met één woord, alle lighaamen, daar hy eenige vat op kan hebben, ter neder (c). Een hoorn, die zo weinig vast zit, en zo luttel stevigte heeft, schynt niet zeer geschikt voor zulke zwaare verrigtingen; ook schryft de Hr. Gordon my, dat de rhinoceros al zo veel kwaad doet met zyne voeten als met zyn hoofd. Maar het geen het getuigeriis van Kolbe, in alles wat hy van den rhinoceros zegt, zeer verdagt moet maaken, is, dat hy durft verzekeren, als eene waarheid, waarvan hy getuigen is geweest, die fabelagtige eigenschap, welke het volk in de Indiën aan deze hoornen toeschryft, naamlyk van niet te kunnen wederstaan aan het aanraaken van vergift: “lk ben dikwyls ooggetuige geweeft, zegt hy (d), van dit verschynzel. Verscheiden lieden aan de Kaap hebben bekers van dezen hoorn gemaakt; zo men daar wyn in giet, ziet men denzelven terstond opkomen, bruischen, en. kooken; maar, zo de drank vergiftigd is, barst de beker. - Deze byzonderheïd is bekend, en van duizend menschen gezien; sommige Schryvers evenwel, ontkennen, dat de hoorn van den rhinoceros deze kragt hebbe."
Alle de verstandige ingezetenen aan de Kaap, denken zo als die Schryverse en ik schaam my byna, te zeggen, dat ik, om my wegens de

(b) Zie het XIde Deel van dit Werk, blz. 116.
(c) Descript. du Cap de Bonne.Esperance, Tom. III. pag. 15.
(d) Idem, pag. 17

[4]
valschheid der zaake to overtuigen, de volgende proef genomen heb. Ik heb verscheiden vaten van deze hoornen gemaakt; ik heb daar wyn in gegoten, die zeer stil gebleeven is; ik heb 'er eene sterke dosis rottekruid mede vermengd, en de hoorn heeft niet de minste splyting gemaakt.
De rhinoceros heeft de oogen kleiner dan het rivierpaard; zy hebben weinig wit; de grootste middellyn des oogappels is van agt lynen, en de opening der oogleden is van een duim. Zy zyn aan de zyden des hoofds geplaatst, bykans op gelyken afstand van den mond en de ooren; dus wederlegt die plaatsing Kolbe, die zegt, dat de rhinoceros niet dan van ter zyde kan zien, en dat by geene andere voorwerpen gewaar wordt, dan die in eene regte lyn voor hem zyn. Hy zou moeite hebben om op die laatste wyze te zien, zo zyne oogen zig niet een weinig verhieven boven de rimpels, die dezelve omringen. Hy schynt zig egter meer op zyn reuk en op zyn gehoor, dan op zyn gezigt te betrouwen; ook heeft hy de neusgaten zeer open, en derdehalf duim lang; zyne ooren hebben negen duim lengte, en derzelver omtrek is van twee voeten. Hunne buitenste rand is bezet met ruw hair, dat twee en een half duim lang is, maar binnen in de ooren is dat hair niet.
Zyne kleur is donker-bruin, dewelke onder den buik en in de plooijen vleeschkleur wordt; maar dewyl het dier zig dikwyls in de slyk wentelt, schynt het de kleur te hebben van den grond, waar op het zig bevindt. Het heeft eenige zwarte hairtjes, maar zeer dun gezaaid, tusschen de knobbeltjes van zyn vel, en boven de oogen.
Hy heeft in 't geheel agt-en-twintig tanden; zeven baktanden ter zyde van de twee kaakbeenen; de bovenste schynen wat vooruit to steeken, zo dat zy de onderste, wanneer de bek toe is, besluiten. De bovenlip springt maar een duim voor de onderlip uit. De Hr. Gordon heeft geene gelegenheid gehad, om te zien, of hy dien bovenlip kan verlangen, en zig daar van bedienen om aantevatten, het geen men hem voor den muil houdt, of het geen by daar by wil brengen.
Zyn staart heeft omtrent anderhalf voet lengte; deszelfs einde is bezet met eenig hair, dat twee duim lang is, en dat aan weerskanten uit twee soorten van naaden voortkomt; het is van boven rond, en wat platagtig van onderen.
Zyne voeten hebben drie vingers, van nagels of liever hoeven, voorzien; de lengte van die der voorste evenaart hunne breedte, maar de agterste zyn wat meer verlengd. Ik zal 'er, op het einde van dit artykel, de maaten van opgeeven; hy heeft onder den bal van den voet eene dikke en beweegbaare zool.
De roede van dezen rhinoceros is juist zo als die, welke door den Hr. Parsons is beschreeven (c); zy eindigt in eene klier, die de figuur van een bloem heeft; zy is vleeschkleurig; de lengte is van zeven-en-twintig
(e) Zie het XIde Deel van dit werk, blz. 109
[5]
duim, en op omtrent twee derden van deze lengte schynt zy agterwaards gekromd; ook zegt
men, dat het dier agterwaards pist. De Hr. Gordon heeft ‘er my eene zeer nauwkeurige tekening van gezonden, maar dewyl zy volmaakt overeenkomt met die, welke de Hr. Parsons (f) daarvan gegeeven heeft, is het niet noodig, dat ik dezelve hier byvoege; de ballen zyn van binnen in ‘t lighaam naar de lies toe; en voor de roede zyn twee tepels, dewelke in ‘t rivierpaard agter de roede zyn. Dit laatste dier heeft een galblaasje, aan het einde van zyne lever geplaatst, maar de rhinoceros heeft ‘er geen.
Deze rhinocerossen zyn tegenwoordig vry diep in ‘t binnenst des lands ingetrokken; om hen te vangen moet men zig honderd en vyftig mylen van de Kaap verwyderen. Men ziet hen zelden meer dan twee of drie te zamen; somtyds egter trekken zy in talryker benden voort, en houden, onder ‘t gaan, den kop naar beneden, gelyk de varkens. Zy loopen sneller dan een paard, maar men kan hen ligtlyk vermyden met onder den wind te blyven; buiten deze voorzorg is het zeer gevaarlyk hen te ontmoeten. Kolbe zegt, dat hy hen meer dan eens op hem heeft zien afkomen met al hunne woede, en dat hy hen vermyd heeft met wat ter zyde te wyken. Ik twyfel een weinig aan deze byzonderheid; Kolbe is nooit honderd en vyftig mylen van de Kaap af geweest, die men evenwel daarvan af moet zyn, om de rhinocerossen te zien; daarenboven, de plaatsing hunner oogen doet my denken, dat het niet voorzigtig zoude zyn hen te willen ontwyken, door zig alleenlyk zydewaards te begeeveb; zy draaijen, onder ‘t loopen, dikwyls den kop naar de andere zyde. Het schynt dat zy vermaak hebben de aarde met hunnen hoornen om te wroeten; somtyds drukken zy daar, dor het heen en wederdraaijen van den kop, twee vooren in, en dan springen zy, en loopen regts en links, als of zy gek waren. Hunne wyfjes werpen nooit meer dan één jong te gelyk; zy hebben ook twee hoornen, en wat de grootste betreft, daar is tusschen haar en de mannetjes het zelfde verschil als tusschen de rivierpaarden van de beide sexen, dat is te zeggen, dat dit verschil zeer gering is. Het geluid of geschreeuw, dat zy maaken, is een geknor, gevolgd door een sterk geblaas, dat een weinig naar den klank van eene fluit gelykt. Men hoort aan de Kaap niet meer gewaagen van hunne gewaande gevegten met de olyfanten.
De Hr. Valmot de Bomare zegt, in zyn Woordenboek van de Natuurlyke Historie, dat de rhinocerossen van Asia eene zeer zagte tong hebben, terwyl die van Aftika dezelve zeer ruw hebben; maar hy meldt die byzonderheid op ‘t gezag van Kolbe, die een slegt leidsman is. De tong der Afrikaansche rhinocerossen verschilt niet van die der Asiatische. Men eet hun vleesch, en men vindt het zeer goed, zo zy niet al te oud zyn.
De Hr. de Buffon twyfelt, of men deze dieren kan tam maaken, en
[6]
hen tot den arbeid opvoeden, gelyk Chardin van de Ethiopische rhinocerossen verzekert (g). Ik twyfel ‘er insgelyks sterk aan met hem; maar hy voegt ‘er by, dat niet een reisbeschryver daar ooit gewag van gemaakt heeft, en dat men zekerlyk in Bengale, in Siam, noch in eenig gedeelte van zuiderlyk Indië, nooit den rhinoceros beschouwd heeft als een dier, dat getemd kon worden, en waarvan men eenigen huislyken dienst kon trekken; Mendez Pinto zegt evenwel op verscheiden plaatsen van zyne reizen (h), dat hy, een Tartaarschen Afgezant vergezellende, dikwyls rhinocerossen heeft zien gebruiken om lasten te vervoeren, en om in een stuk lands tot bewaarders te dienen. Hy spreekt daarvan als van eene bekende zaak, en waarvan het niet noodig is bewyzen by te brengen. Maar kan men op het getuigenis van Pinto wel betrouwen, en mag men het verhaal van zyne avantuurlyke reizen niet als een roman beschouwen? Het draagt daar wel de tekenen van, schoon het aan den anderen kant ook verscheiden tekenen van waarheid heeft.
(g) Zie het XIde deel van dit werk, blz. 111.
(h) Voyages avantureux de Fernand mendez Pinto, Paris, 1645, pag. 453, 484, 492, 608, 654, etc.

Zie hier de afmeetingen van den rhinoceros, waarvan ik de afbeelding gegeeven heb; hy is gedood door den Hr. Colonel Gordon, digt by den oorsprong van de rivier Gamka, of de Leeuwen-rivier. [in voeten, duimen, lynen]
Lengte van het lighaam, van het einde van den bek tot aan ‘t begin van de staart, in eene regte lyn gemeeten 9 3 0
Lengte volgens de kromming des lighaams 11 0 3
Hoogte van het voorstel, in een regte lyn 5 3 0
Hoogte van het agterstel 4 8 0
Lengte van den kop 2 0 0
Omtrek van den kop, tusschen de hoornen 3 6 3
Omtrek agter de ooren 5 0 6
Lengte van den grootsten hoorn 1 4 0
Omtrek van dien hoorn, by zyne basis 2 1 6
Lengte van den kleinsten hoorn 0 8 0
Omtrek van dien hoorn, by zyne basis 1 6 6
Omtrek van het bovenste gedeelte van den bek 1 6 0
Omtrek van deszelfs onderste gedeelte 1 2 6
Lengte van de opening der neusgaten 0 2 6
Lengte der ooren 0 9 0
Omtrek der ooren, langs de buitenrand 2 0 0
Afstand tusschen de basis der ooren 0 11 0
Omtrek des lighaams, agter de voorste beenen 8 5 9
Dezelfde omtrek voor de agterste beenen 7 11 0
Omtrek van ‘t midden des lighaams 9 9 0
Breedte des lighaams, voor aan de borst 2 1 0
Breedte van ‘t agterste des lighaams, in een regte lyn 2 4 0
Omtrek der voorste beenen, by ‘t lighaam 3 6 3
Omtrek der beenen, by ‘t gewrigt 1 9 6
Omtrek der beenen, op de dunste plaats 1 6 0
[7]
Omtrek der agterste beenen, by het lighaam 3 9 9
Omtrek der beenen, boven de hiel 1 10 0
Omtrek op de dunste plaats 1 4 0
Lengte van den bal van den voorvoet 0 9 0
Zyne breedte 0 9 0
Lengte van den bal van den agtervoet 0 8 6
Zyne breedte 0 7 9
Lengte van de roede 2 3 0
Zyne omtrek by het lighaam 1 7 0
Zyne omtrek boven zyne eerste scheede 0 8 6
Zyne omtrek daar de bloemswyze klier begint 0 5 6

Pl. I rhinoceros with two horns facing left
Upper left: Tome XVI
Upper right Pl. I
Below right C.F. Fritzsch sc.
Title Le Rhinoceros du Cap.
1777

[ Home ][ Literature ][ Rhino Images ][ Rhino Forums ][ Rhino Species ][ Links ][ About V2.0]